ECLI:NL:GHAMS:2019:5007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
23-002866-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake bedreiging

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2019 in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij werd veroordeeld voor bedreiging. De tenlastelegging omvatte twee incidenten van bedreiging van zijn ex-vrouw op 16 en 22 mei 2017 in Purmerend, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de aangeefster en haar moeder, die bevestigden dat de verdachte bedreigende uitspraken heeft gedaan. Het hof oordeelde dat de bedreigingen voldoende reden gaven voor de aangeefster om redelijke vrees voor haar leven te hebben. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002866-17
datum uitspraak: 18 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-092671-17 en 23-001737-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2017 in de gemeente Purmerend een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je af" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik maai jullie onderuit", althans woorden en/of zinnen van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 mei 2017 in de gemeente Purmerend een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je af" en/of "Ik pis over je heen", althans woorden en/of zinnen van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, op grond van het volgende. De aangeefster heeft de kwestie met de verdachte uitgepraat en wilde de aangifte intrekken, omdat zij vond dat de verdachte al voldoende was gestraft. Daardoor is het belang bij vervolging komen te vervallen. In tal van zaken als de onderhavige wordt hoe dan ook geen vervolging ingesteld. De onderhavige feiten zijn niet dusdanig ernstig dat de generale preventie met vervolging is gediend. Al met al kan worden gezegd dat het niet opportuun is de vervolging voort te zetten.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor – voor zover hier van belang – wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat daarmee enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Aan laatstgenoemd criterium is geenszins voldaan. De (enkele) omstandigheid dat de aangeefster geen nut meer zag in, of geen belang meer had bij, een vervolging brengt niet mee dat aan het openbaar ministerie geen eigen belangenafweging meer toekomt.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken op de grond dat dat de desbetreffende uitlatingen, zo de verdachte deze al heeft gedaan, bij aangeefster, zoals blijkt uit haar verklaring bij de raadsheer-commissaris, geen redelijke vrees voor verlies van het leven hebben opgewekt.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zijn ex-vrouw, die bij haar moeder verbleef, op 16 en 22 mei 2017 heeft opgezocht en haar woorden als “Ik maak je af” en “Ik maak je dood” heeft toegevoegd. Anders dan de raadsman, gaat het hof bij de beoordeling van het dreigende karakter van die uitlatingen uit van de op 22 mei 2017, kort na de incidenten, door de aangeefster bij de politie afgelegde verklaring. Deze verklaring houdt in dat de aangeefster gedurende haar huwelijk met de verdachte meermalen door hem is mishandeld, dat zij altijd doodsbang voor hem was, dat de politie een paar maanden eerder een inval in de echtelijke woning had gedaan omdat de verdachte een vuurwapen zou hebben, dat zij zich door de uitlatingen erg bedreigd voelde, dat zij niet wist waartoe verdachte in staat was en dat zij het gevoel had dat ze continue over haar schouder moest kijken. De verklaring van de aangeefster over de incidenten op 16 en 22 mei 2017 vindt steun in de verklaring van haar moeder, die bij beide incidenten aanwezig was en die de verdachte telkens tegen haar dochter onder meer heeft horen zeggen dat hij haar zou afmaken. Naar het oordeel van het hof staat daarmee voldoende vast dat de verdachte die uitlatingen heeft gedaan en dat daardoor bij de aangeefster de redelijke vrees kunnen ontstaan dat zij het leven zou (kunnen) verliezen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 mei 2017 in de gemeente Purmerend [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je af" en "Ik maak je dood" en "Ik maai jullie onderuit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 22 mei 2017 in de gemeente Purmerend [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op schuldig gemaakt aan het meermalen bedreigen van zijn inmiddels ex-vrouw. Hij heeft haar op verschillende dagen opgezocht in/bij de woning van haar moeder en heeft onder andere tegen haar gezegd dat hij haar zou afmaken. Dit op zichzelf is al een ernstig en naar feit. De verdachte heeft niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij haar moeder, die bij beide incidenten aanwezig was, gevoelens van angst veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte door zo te handelen bijgedragen aan de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Dat verdachte en de aangeefster toentertijd verwikkeld waren in een (kennelijk moeizame) scheidingsprocedure, met de daarbij behorende frustraties, doet aan de ernst van het gebeurde niet af. Bijzondere persoonlijke omstandigheden die in voordeel van de verdachte spreken, zijn gesteld noch gebleken.
Het hof houdt ten nadele van de verdachte rekening met een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 november 2019, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake van bedreiging. In laatstgenoemd geval is de verdachte een taakstraf opgelegd die is voldaan, hetgeen toepasselijkheid van het taakstrafverbod met zich brengt. In de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dit alles brengt mee dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met de door de raadsman bepleite schuldigverklaring zonder oplegging van een straf en/of maatregel of een geldboete.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De raadsman heeft omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf bepleit. Het hof ziet in het gestelde daartoe geen grond. De verdachte gold als een gewaarschuwd mens.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2016 (parketnummer 23-001737-14), te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2019.
Mr. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=