ECLI:NL:GHAMS:2019:5069
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- F.M.D. Aardema
- W.M.C. Tilleman
- M.M. van der Nat
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging op basis van artikel 197 Sr
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, was aangeklaagd voor het verblijf in Nederland als vreemdeling, terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging, onder verwijzing naar de onduidelijkheid over de reikwijdte van artikel 197 Sr en de lange tijd die verstreken is sinds het tenlastegelegde feit. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging, die zich aansloot bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat de Hoge Raad eerder prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van artikel 197 Sr. Gezien de lange tijd die is verstreken en het geringe strafrechtelijke belang van de vervolging, heeft het hof besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan door de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vast te stellen. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de effectiviteit van de strafrechtelijke handhaving.