Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Omvang van het geding
23-003061-17.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor meerdere feiten, waaronder het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 23 januari 2017 was gewezen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 mei 2019 heeft de advocaat-generaal gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging, onder verwijzing naar de onduidelijkheid over de reikwijdte van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de eerdere prejudiciële vragen van de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie geen duidelijkheid is gekomen over de toepassing van dit artikel. Gezien het tijdsverloop en de geringe ernst van het feit, heeft het hof besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd voor zover het betrekking heeft op het onder 3 ten laste gelegde feit, en het hof heeft opnieuw recht gedaan door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.