ECLI:NL:GHAMS:2019:579

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-000106-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake homogerelateerde mishandeling, belediging, bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, belediging, bedreiging en vernieling, gepleegd op 23 januari 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan van slachtoffer 1, beledigende uitlatingen richting slachtoffer 1 en 2, bedreigingen met geweld, en het vernielen van een fiets die toebehoorde aan slachtoffer 1. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 13 december 2018 en 9 januari 2019 heeft het hof de verklaringen van de slachtoffers en de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de slachtoffers niet bruikbaar waren voor het bewijs, en dat er sprake was van noodweer. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 60 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, slachtoffer 1, voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof overwoog dat de verdachte door zijn handelen pijn en angst had veroorzaakt bij de slachtoffers, en dat dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbrengen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, wat leidde tot de beslissing om de eerder opgelegde straf in stand te houden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000106-18
Datum uitspraak: 9 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-145471-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2018 en 9 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen op en/of tegen het jukbeen en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan en/of tegen de rug en de nek van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan;
2:
hij, op of omstreeks 23 januari 2017 te Amsterdam, opzettelijk (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in het openbaar, op of aan de Chassestraat, mondeling heeft beledigd door naar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te roepen: "vuile kanker homo's" en/of "vuile kankerhomo" en/of "Vieze vuile kankerflikkers", althans woorden van gelijke beledigende strekking;
3:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zou jullie in elkaar moeten trappen" en/of "Ow je heet [slachtoffer 1] dus, jij bent zo dood. Ik ga voor zorgen dat jij dood bent" en/of "Ik maak je af, [slachtoffer 1]" en/of "Ik maak jullie af, jullie zijn er geweest", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, zodat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat sprake is van een noodweersituatie, waartegen de verdachte zich redelijkerwijs mocht verdedigen.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman een alternatief scenario opgeworpen, waarin niet de verdachte maar een onbekende derde de fiets van [slachtoffer 1] zou kunnen hebben vernield.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verwerpt het verweer aangaande de bruikbaarheid van de verklaringen van aangevers voor het bewijs. De stelling van de verdediging dat er ‘afstemming’ zou hebben plaatsgehad, naar het hof begrijpt: op zodanige wijze dat afbreuk zou zijn gedaan aan de geloofwaardigheid c.q. betrouwbaarheid van de door de aangevers afgelegde verklaringen, is op geen enkele wijze onderbouwd en – in de visie van het hof – mede bezien tegen de achtergrond van de overige bewijsmiddelen in het dossier, ook geenszins aannemelijk geworden. Derhalve zullen deze verklaringen worden gebezigd voor het bewijs.
Uit deze verklaringen volgt dat [slachtoffer 1] op 23 januari 2017 op de Chassestraat te Amsterdam op een smurfblauwe damesfiets fietste, terwijl [slachtoffer 2] op het bagagerek van die fiets zat. Aldaar fietsten zij vlak langs de verdachte, welke riep: “Ik zou jullie in elkaar moeten trappen, vuile kanker homo’s!”. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] negeerden deze uitlating van de verdachte en fietsten door tot zij bij de dansschool verderop in de straat aankwamen. De verdachte is achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangelopen, sprak hen bij de dansschool met luide stem aan en gaf eerst [slachtoffer 1] en vervolgens [slachtoffer 2] een duw. De verdachte ging op vijf centimeter afstand van [slachtoffer 2] staan, maakte zich groot en nam een gevechtshouding aan. [slachtoffer 2] dacht dat de verdachte hem zou slaan en draaide zich weg, waarna de verdachte hem bij zijn schouder pakte en terug draaide. [slachtoffer 1] riep dat de verdachte moest stoppen en dat hij van [slachtoffer 2] moest afblijven. Daarop stapte de verdachte op [slachtoffer 1] af en sloeg hem met zijn vuist in het gezicht. [slachtoffer 1] had deze klap niet verwacht en was bang. Hij sloeg terug. Vervolgens duwde de verdachte [slachtoffer 1] op de grond en trok hij een capuchon over het hoofd van [slachtoffer 1], waardoor deze gedesoriënteerd raakte. De verdachte riep: “Ik maak jullie af, jullie zijn er geweest!”. Daarna liep hij weg.
[slachtoffer 2] pakte een muts en handschoenen van de grond en liep samen met [slachtoffer 1] de dansschool in, waar [slachtoffer 2] de muts en de handschoenen op de balie legde. [slachtoffer 2] zag dat de verdachte binnenkwam, zijn muts van de balie pakte en nogmaals bedreigende woorden riep en naar buiten liep. Gelijk daarna kwam een onbekende vrouw de dansschool binnen die vertelde dat buiten de dansschool een fiets lek werd gestoken en stuk werd gemaakt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liepen naar buiten. [slachtoffer 2] zag de verdachte wegrennen. [slachtoffer 1] zag dat de banden van zijn fiets lek waren, dat de wielen kromgebogen waren, de versnelling kapot was en het stuur krom stond.
Beroep op noodweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgezocht. Dit deed hij door na het incident op de fiets achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te lopen, hen met luide stem aan te spreken en te duwen. De verdachte benaderde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarmee verbaal en fysiek agressief, en wel zodanig dat [slachtoffer 1] het gevoel kreeg dat hij [slachtoffer 2] moest beschermen, waarna hij een vuistslag van de verdachte kreeg. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte en dus evenmin van een situatie waarin verdediging van de verdachte gerechtvaardigd was, zodat dit beroep wordt verworpen.
Alternatief scenario ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij de fiets van [slachtoffer 1] niet heeft vernield niet aannemelijk geworden, nu een onbekende vrouw, vlak na het incident tussen de verdachte en de aangevers op straat, heeft medegedeeld dat op straat een fiets werd vernield, deze fiets van [slachtoffer 1] bleek te zijn en vanwege de smurfblauwe kleur duidelijk te onderscheiden is van andere fietsen. Daarbij heeft [slachtoffer 2] de verdachte herkend, zodat het verweer van de raadsman met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 januari 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen tegen het gezicht van [slachtoffer 1] te stompen en te slaan;
2:
hij op 23 januari 2017 te Amsterdam, opzettelijk personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het openbaar, op de Chassestraat, mondeling heeft beledigd door naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te roepen: "vuile kanker homo's" en "vuile kankerhomo" en "Vieze vuile kankerflikkers";
3:
hij op 23 januari 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zou jullie in elkaar moeten trappen" en "Ow je heet [slachtoffer 1] dus, jij bent zo dood. Ik ga voor zorgen dat jij dood bent" en "Ik maak je af, [slachtoffer 1]" en "Ik maak jullie af, jullie zijn er geweest";
4:
hij op 23 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen taakstraf maar een geldboete op te leggen, rekening houdend met het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden doordat deze zaak in het nieuws is gekomen en in dat kader een duidelijke foto van de verdachte op de sociale media is verspreid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van één persoon en de belediging en bedreiging van diezelfde persoon en diens vriend met woorden als “vieze vuile kankerflikkers” en “Ik maak jullie af, jullie zijn er geweest”. Voorts heeft de verdachte de fiets van het slachtoffer van de mishandeling vernield. Het hof acht dit ernstige feiten. De verdachte heeft door zijn handelen pijn en angst veroorzaakt bij de slachtoffers. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld vanwege belediging. Dit weegt in zijn nadeel.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt, mede in het licht van de recidive van de verdachte, in beginsel oplegging van de taakstraf die in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Zo is gebleken dat de verdachte werk heeft gevonden en geen schulden meer heeft.
Desalniettemin kan met het oog op een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andersoortige of geringere straf dan de taakstraf die in eerste aanleg is opgelegd.
Hetgeen de raadsman en de verdachte hebben aangevoerd omtrent het nadeel dat de verdachte door de verspreiding van zijn foto op de sociale media heeft ondervonden, doet niet af aan de strafwaardigheid van zijn handelen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. De vordering van de schade bedraagt € 1.678,45, bestaande uit € 928,45 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr. De vordering van de proceskosten bedraagt € 52,76.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 758,45, bestaande uit € 508,45 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
De raadsman heeft de vorderingen van de benadeelde partij in zoverre betwist, dat hij stelt dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de benadeelde partij zelf heeft geslagen en de verdachte enkel uit verdediging terug heeft geslagen, zodat de vordering op dat onderdeel moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat uitsluitend de onder 1 bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte – te weten het achterna lopen van de benadeelde partij, het zoeken van de confrontatie en vervolgens het meermalen in zijn gezicht slaan en stompen – rechtstreeks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de verwondingen aan het gezicht benadeelde partij en het daaruit voortvloeiend nadeel. De omstandigheid dat de benadeelde partij zelf ook heeft geslagen doet daar niet aan af. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 708,50 (te weten reparatiekosten fiets € 80, ziekenhuiskosten € 242, manuele therapiekosten € 136,50, kosten broek € 50 en jas € 200). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en in zijn eer en goede naam is aangetast. Daardoor heeft de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de gevorderde proceskosten is het hof van oordeel dat deze vordering dient te worden afgewezen omdat de onderbouwing hiervan ontbreekt.
Het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 23 januari 2017.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.208,50 (duizend tweehonderdacht euro en vijftig cent)bestaande uit € 708,50 (zevenhonderdacht euro en vijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf 23 januari 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst af de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.208,50 (duizend tweehonderdacht euro en vijftig cent)bestaande uit € 708,50 (zevenhonderdacht euro en vijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 januari 2019.
mr. A. Stronkhorst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.