ECLI:NL:GHAMS:2019:904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
200.220.442/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade door gewasbeschermingsmiddel en de toepassing van een exoneratiebeding in een koopovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een tuinbouwbedrijf, vertegenwoordigd door [appellant], en een groothandel in gewasbeschermingsmiddelen, [X]. [Appellant] had in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd van [X] wegens schade aan zijn hortensia's, veroorzaakt door het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Oberon, dat door [X] was geleverd. De rechtbank had de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat [X] zich kon beroepen op een exoneratiebeding in de algemene voorwaarden, die de aansprakelijkheid voor schade uitsloot.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat het exoneratiebeding niet van toepassing was, omdat de algemene voorwaarden niet ter hand waren gesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat er een bestendige handelsrelatie bestond tussen partijen en dat [appellant] voldoende gelegenheid had om kennis te nemen van de voorwaarden. Het hof heeft ook overwogen dat het exoneratiebeding niet onredelijk bezwarend was, omdat [appellant] zelf verantwoordelijk was voor het lezen van het etiket van het gewasbeschermingsmiddel en het volgen van de gebruiksaanwijzing.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [Appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de betekenis van exoneratiebedingen in koopovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van partijen in het kader van aansprakelijkheid voor schade door gewasbeschermingsmiddelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.220.442/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/15/245942/HA ZA 16-444
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J.L.J Duijsens te ‘s-Gravenhage,
tegen
GEBROEDERS [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. van Veen te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van respectievelijk 12 oktober 2016 en 5 juli 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser, en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- akte van de zijde van [appellant] ;
- memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 november 2018 doen bepleiten, [appellant] door mr. Duijsens voornoemd, en [X] door mr. Van Veen voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis van 5 juli 2017 zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen toe zal wijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties.
[X] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel ongegrondverklaring van het hoger beroep en bekrachtiging van het vonnis, zo nodig met verbetering van de motivering, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Het hoger beroep richt zich niet tegen het tussenvonnis van 12 oktober 2016 (waarbij slechts een comparitie van partijen is gelast).
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Met een enkele aanvulling komen deze feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] exploiteert een tuinbouwbedrijf en heeft zich toegelegd op de teelt van hortensia’s onder glas.
2.2.
[X] is een groothandel op het gebied van onder andere zaden, tuinbouwartikelen en gewasbeschermingsmiddelen.
2.3.
Tussen partijen heeft vanaf 2008 gedurende ongeveer zeven jaar een handelsrelatie bestaan.
2.4.
[X] heeft in die periode iedere twee jaar een catalogus uitgegeven en aan haar afnemers toegestuurd. In deze catalogus zijn haar algemene voorwaarden opgenomen, waarvan de relevante bepalingen (hierna gezamenlijk aan te duiden als: het exoneratiebeding) als volgt luiden:
AANSPRAKELIJKHEID
Wij zijn niet aansprakelijk voor directe schade aan geleverde materialen, goederen of personen. Evenmin zijn wij aansprakelijk voor indirecte schade aan geleverde materialen, goederen of personen. Het hiervoor gestelde geldt niet indien de schade het gevolg is van grove schuld of opzet aan onze zijde, tenzij de afnemer terzake van het risico van deze schade een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten of redelijkerwijs had kunnen sluiten. De aansprakelijkheid zal in ieder geval niet het betreffende factuurbedrag overschrijden.
(…)
AANSPRAKELIJKHEID GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN
Aangezien het resultaat van het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen afhankelijk is van factoren, die buiten onze controle liggen, kan onzerzijds geen garantie gegeven worden voor bepaalde resultaten en kan, onverminderd het overigens in deze voorwaarden bepaalde, ook geen aansprakelijkheid worden aanvaard voor schade direct of indirect voortvloeiend uit de toepassing of het voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen.
Zodra de middelen bij u zijn afgeleverd, vallen ze buiten onze verantwoording en zijn ze geheel voor uw rekening en risico.
Alvorens de middelen toe te passen, gelieve u zich door middel van het etiket van de juistheid van het middel te overtuigen, daar onzerzijds hiervoor geen enkele aansprakelijkheid kan worden aanvaard.
2.5.
[A] (hierna: [A] ) was in 2015 al geruime tijd in dienst bij [X] als vertegenwoordiger. In januari 2015 is hij (officieel) als vertegenwoordiger aangetreden in het rayon waarin het bedrijf van [appellant] gevestigd is. [A] heeft sindsdien gemiddeld eens per twee weken een bedrijfsbezoek aan [appellant] gebracht.
2.6.
Op 2 maart 2015 heeft [appellant] tijdens een bezoek van [A] aan deze laatste gemeld dat hij op zoek was naar een middel voor zijn hortensia’s tegen spint, omdat de middelen die hij gebruikte geen effect hadden. Hij heeft aan [A] gevraagd of de middelen Borneo en Oberon die hij in de catalogus van [X] had aangetroffen hiervoor geschikt waren. [A] heeft [appellant] voorgesteld om het middel Oberon te gebruiken. [A] heeft daarbij [appellant] aangeraden om eerst een proefbespuiting te doen.
2.7.
Op 3 maart 2015 heeft [X] aan [appellant] een flacon van het middel Oberon geleverd. Op deze flacon zat een etiket dat kon worden opengevouwen met daarin een gebruiksaanwijzing. Hierin stond vermeld:
Niet toepassen in de volgende teelten, vanwege mogelijke schade aan het gewas: (…) Hortensia (hydrangea).
[appellant] heeft dit advies niet gelezen, omdat hij het etiket slechts heeft gelezen tot aan het doseringsvoorschrift.
2.8.
Op 20 mei 2015 heeft [appellant] een proefbespuiting gedaan met het middel Oberon. Op 23 mei 2015 heeft hij driekwart van zijn hortensia’s met Oberon bespoten. Op 27 mei 2015 heeft [appellant] de overige hortensia’s met Oberon bespoten, en op 1 juni 2015 heeft een tweede bespuiting plaatsgevonden van de op 23 mei 2015 bespoten hortensia’s.
2.9.
Op 4 juni 2015 heeft [appellant] verbrandingsschade aan de hortensia’s vastgesteld.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd [X] te veroordelen tot betaling van € 177.396,85 als schadevergoeding over 2015 en € 94.153,90 aan schadevergoeding over 2016, vermeerderd met rente en kosten. [appellant] heeft daarbij gesteld dat [X] toerekenbaar tekort is geschoten althans onrechtmatig heeft gehandeld door het middel Oberon te adviseren en te verkopen zonder te wijzen op de schadelijke werking bij de toepassing op hortensia’s. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen met als motivering dat [X] terecht een beroep heeft gedaan op het exoneratiebeding. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2.
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of [X] het exoneratiebeding kan inroepen als verweer tegen de aansprakelijkstelling door [appellant] . Met zijn drie eerste grieven betoogt [appellant] dat dit niet het geval is. In aanvulling op deze grieven heeft [appellant] ter zitting in wezen een nieuwe grief aangevoerd door te stellen dat [A] , door de verkoop van Oberon voor de toepassing op hortensia’s, in strijd heeft gehandeld met de wet, waaronder de Bestrijdingsmiddelenwet. Omdat [X] zich ter zitting heeft verzet tegen een uitbreiding van het geschil met dit punt en zich geen uitzondering voordoet op de zogenaamde twee conclusieregel, zal het hof deze nieuwe stellingen van [appellant] buiten beschouwing laten.
3.3.
Met zijn
eerste griefstelt [appellant] primair dat tussen partijen niet is overeengekomen dat de algemene voorwaarden, waarvan het exoneratiebeding deel uitmaakt, van toepassing zijn op de levering van het middel. Subsidiair betoogt [appellant] dat het door [X] ingeroepen exoneratiebeding op grond van artikel 6:233 aanhef en sub b, gelezen in samenhang met 6:234 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is, omdat [X] hem niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen, aangezien de algemene voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld.
3.4.
[X] voert diverse omstandigheden aan die zijns inziens rechtvaardigen dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat [appellant] heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op de levering van het middel Oberon en die zijns inziens aantonen dat [appellant] van de inhoud daarvan op de hoogte heeft kunnen zijn.
3.5.1.
Op basis van de niet betwiste stellingen van [X] stelt het hof vast dat tussen partijen een jarenlange bestendige handelsrelatie bestond, waarin zij zeer regelmatig zaken met elkaar hebben gedaan en gedurende welke aan [appellant] diverse keren afleverbonnen en facturen zijn verstrekt waarop wordt verwezen naar de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. In al die jaren heeft [appellant] niet geprotesteerd tegen de toepasselijkheid daarvan. Daar komt bij dat deze algemene voorwaarden zijn afgedrukt in de catalogus die [appellant] heeft geraadpleegd bij het zoeken naar een middel tegen spint en waarbij hij op het middel Oberon is gestuit. Verder heeft [X] zowel op de pakbon van 2 maart 2015 als in de factuur van 14 maart 2015 vermeld dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Ook tegen deze vermelding op de pakbon en factuur heeft [appellant] niet geprotesteerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat [X] erop heeft mogen vertrouwen dat [appellant] heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden.
3.5.2.
Voor wat betreft de vraag of de voorwaarden aan [appellant] ter hand zijn gesteld, deelt het hof het standpunt van [X] dat niet alleen door het periodiek verstrekken van de onderhavige catalogus maar ook door het bestaan van een bestendige handelsrelatie tussen partijen waarin de voorwaarden steeds van toepassing zijn geweest ervan uit kan worden gegaan dat [appellant] een redelijke mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de inhoud van deze voorwaarden. [appellant] kan zich dan ook niet met succes beroepen op de in artikel 6:233 aanhef en sub b BW genoemde vernietigingsgrond. De eerste grief wordt daarom verworpen.
3.6.
Als
tweede griefbrengt [appellant] naar voren dat het exoneratiebeding vernietigbaar is, omdat het onredelijk bezwarend voor hem is in de zin van artikel 6:233 aanhef en sub a BW. Hij betoogt in dit verband onder meer dat hij heeft mogen vertrouwen op het advies van [A] , die elke 14 dagen zijn bedrijf bezocht en zich daarbij heeft gedragen als een teeltadviseur. In de koopprijs van het middel zit niet alleen de prijs voor het middel begrepen, maar ook een prijs voor het geleverde advies. [A] wist dat [appellant] hortensia’s kweekte en heeft toch geen enkel voorbehoud gemaakt toen hij het middel aan [appellant] heeft voorgesteld en verkocht. Dit, terwijl al meer dan tien jaar bekend was dat hortensia’s Oberon niet verdragen en [X] hiervan dus op de hoogte had moeten zijn. [appellant] zelf heeft geen speciale teeltopleiding gevolgd, beschikt over niet meer dan een spuitlicentie en leert vooral van ervaringen in de praktijk, aldus [appellant] .
3.7.
[X] betwist dat [A] heeft opgetreden als een teeltadviseur. Zijn regelmatige bezoeken aan het bedrijf zijn onderdeel van het relatiebeheer van [X] en ook [A] beschikt over niet meer dan een licentie die nodig is om het middel Oberon in bezit te hebben en te verkopen. Een teeltadviseur daarentegen is gespecialiseerd in een of twee gewassen en daardoor in staat om de voortdurende ontwikkelingen in gebruiksaanwijzingen van gewasbeschermingsmiddelen te volgen. [appellant] heeft er zelf voor gekozen om die niet te raadplegen, terwijl dat in deze sector wel gebruikelijk is. [A] heeft juist wel de juiste zorg betracht omdat hij aan [appellant] het advies heeft gegeven om eerst een proefbespuiting te doen. Daarnaast wordt de koper er in de exoneratieclausule met zoveel woorden op gewezen dat het etiket moet worden geraadpleegd alvorens een middel toe te passen.
3.8.1.
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
3.8.2.
Wat betreft de aard en overige inhoud van de overeenkomst dient voorop te worden gesteld dat het onderhavige exoneratiebeding onderdeel is van een koopovereenkomst. Tegenover de betwisting door [X] heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de overeenkomst niet alleen ziet op de aankoop van een gewasbeschermingsmiddel, maar ook op het verkrijgen van (teelt)advies. Het door [A] gebruikte visitekaartje, zoals dat is ingebracht door [appellant] , biedt hier geen aanknopingspunt voor. Dat de vertegenwoordiger iedere 14 dagen het bedrijf van [appellant] bezocht is daarvoor evenmin redengevend. De enkele omstandigheid dat de vertegenwoordiger van [X] desgevraagd het middel Oberon heeft voorgesteld omdat andere klanten daarover tevreden waren, is voorts onvoldoende om te concluderen dat er naast een koopovereenkomst tevens een adviesovereenkomst bestond tussen [X] en [appellant] in de door [appellant] bedoelde zin. Daarbij geldt dat [X] – zoals hierna nader aan de orde zal komen – geen ongeclausuleerd advies heeft gegeven. [appellant] is gewezen op de noodzaak van het doen van een proefbespuiting en diende daarnaast de gebruiksaanwijzing van het middel te lezen. Verder toont het feit dat [appellant] in 2013 een teeltdeskundige heeft geraadpleegd over het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel aan dat over de (beperkte) rol van [X] als verkoper geen misverstand heeft kunnen bestaan tussen partijen.
Weliswaar heeft [appellant] aangeboden te bewijzen dat de vertegenwoordiger van [X] hem in het verleden teeltadviezen heeft gegeven, maar gelet op de betwisting daarvan door [X] had het op de weg van [appellant] gelegen duidelijk te maken wat hij precies onder teeltadvies verstaat en welke teeltadviezen hem door [X] zouden zijn gegeven. Nu hij dat heeft nagelaten, verwerpt het hof deze stelling als ongemotiveerd en is voor bewijslevering geen plaats.
3.8.3.
Verder is het exoneratiebeding vervat in twee bepalingen die deel uitmaken van de algemene voorwaarden, waarvan de eerste een algemene bepaling is, met een uitsluitingsgrond voor grove schuld of opzet, en de tweede in het bijzonder ziet op de aansprakelijkheid voor gewasbeschermingsmiddelen. In deze bepaling wordt tevens de reden genoemd voor de uitsluiting van aansprakelijkheid namelijk het feit dat het resultaat van het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen afhankelijk is van factoren die buiten de controle van de verkoper liggen. In die bepaling is ook opgenomen het advies aan de koper om voorafgaand aan het gebruik van het middel het etiket te raadplegen. Het exoneratiebeding sluit daarmee - op consistente wijze - aan de bij de aard van de overeenkomst, zijnde een koopovereenkomst.
3.8.4.
Wat betreft de wederzijds kenbare belangen van partijen duiden de door [appellant] genoemde omstandigheden er weliswaar op dat er een voor [X] kenbaar belang aan de zijde van [appellant] was dat diens hortensia’s geen schade zouden kunnen oplopen door het middel dat [X] aan hem heeft verkocht. Daartegenover staat evenwel het voor [appellant] kenbare belang van [X] dat zij niet aansprakelijk wenst te worden gesteld voor schade veroorzaakt door handelen waarop zij geen enkele invloed (meer) heeft: zoals [X] heeft betoogd en [appellant] niet heeft betwist spelen bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen nog meer factoren een rol, zoals de frequentie en de dosering waarmee het middel wordt toegepast, het al dan niet mengen met andere middelen, alsmede het seizoen waarin en de interval waarmee het middel wordt toegepast. Dit belang wordt ook met zoveel woorden genoemd in het exoneratiebeding. Dat er dus, na de levering van een gewasbeschermingsmiddel, alsnog veel mis kan gaan bij de toepassing daarvan is niet bestreden door [X] , die zelf bijvoorbeeld heeft toegegeven dat hij het middel Oberon op een later tijdstip in het seizoen heeft toegepast dan is voorgeschreven in de gebruiksaanwijzing. Juist om die reden wordt er in het exoneratiebeding tevens bij de koper op aangedrongen om het etiket te lezen.
3.8.5.
Ook de overige omstandigheden van het geval leiden niet tot de conclusie dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is. Daartoe wordt overwogen dat [appellant] het risico van schade aan zijn gewas eenvoudig kon voorkomen door het etiket te lezen en overeenkomstig de instructies op dat etiket te handelen en dat [X] bij de levering aan [appellant] nogmaals heeft geadviseerd om een proefbespuiting te doen. Voorts is de exoneratie niet absoluut geformuleerd, maar wordt een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin sprake is van grove schuld aan de zijde van [X] .
3.8.6.
In het licht van deze omstandigheden, en gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst en de wederzijds kenbare belangen komt het hof tot het oordeel dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd onvoldoende is om te kunnen concluderen dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend voor hem is. De tweede grief faalt.
3.9.
Het beroep dat [appellant] – naar het hof begrijpt: subsidiair - heeft gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals vervat in artikel 6:248 lid 2 BW, baat hem evenmin. [appellant] heeft namelijk geen andere, bijkomende feiten of omstandigheden genoemd die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de toepassing van het exoneratiebeding in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.10.
Met zijn
derde griefkeert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van grove schuld in de zin van het exoneratiebeding. Onder verwijzing naar de in 3.6. genoemde omstandigheden betoogt [appellant] dat er wel sprake is van grove schuld.
3.11.
Dit betoog slaagt niet. Zoals hierboven is overwogen zijn partijen een koopovereenkomst aangegaan. Uit de algemene voorwaarden, zoals hierboven beschreven, blijkt dat partijen een risicoverdeling zijn overeengekomen ten aanzien van de keuze van het juiste product voor het gewas, in die zin dat dit risico bij de koper is gelegd. Dit brengt mee dat [X] niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis uit de overeenkomst door niet te controleren of het verkochte middel geschikt was voor het specifieke gewas van [appellant] en daarvoor vervolgens te waarschuwen. Dit zou anders kunnen zijn als zou komen vast te staan dat de vertegenwoordiger daadwerkelijk op de hoogte was van de schadelijkheid van het middel voor het gewas van [appellant] . Daarvan is echter niet gebleken. [appellant] heeft, tegenover de betwisting door [X] , onvoldoende gemotiveerd gesteld dat van een vertegenwoordiger als [A] kan worden verwacht dat hij alle gebruiksvoorschriften van de door hem verkochte middelen en dus ook die van het middel Oberon kent of behoort te kennen. Dit brengt ook mee dat de - te bewijzen aangeboden - stelling van [appellant] dat [X] het middel Oberon heeft geadviseerd ter bestrijding van spint niet leidt tot een ander oordeel. Dit bewijsaanbod wordt als niet terzake dienend verworpen. [appellant] heeft ook geen andere feiten te bewijzen aangeboden, die als zij zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel zouden nopen. Nu het bestaan van een tekortkoming dan wel een fout aan de zijde van [X] door [appellant] niet is aangetoond, kan ook het bestaan van grove schuld niet worden vastgesteld. Dit betekent dat ook de derde grief faalt.
3.12.
Met de
vierde griefkeert [appellant] zich tegen de veroordeling in de proceskosten. Uit het falen van de eerste drie grieven vloeit voort dat ook deze grief tevergeefs is voorgedragen
3.13.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 5.200,- aan verschotten en € 9.483,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.F. Aalders en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.