Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
eerste griefstelt [appellant] primair dat tussen partijen niet is overeengekomen dat de algemene voorwaarden, waarvan het exoneratiebeding deel uitmaakt, van toepassing zijn op de levering van het middel. Subsidiair betoogt [appellant] dat het door [X] ingeroepen exoneratiebeding op grond van artikel 6:233 aanhef en sub b, gelezen in samenhang met 6:234 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is, omdat [X] hem niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen, aangezien de algemene voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld.
tweede griefbrengt [appellant] naar voren dat het exoneratiebeding vernietigbaar is, omdat het onredelijk bezwarend voor hem is in de zin van artikel 6:233 aanhef en sub a BW. Hij betoogt in dit verband onder meer dat hij heeft mogen vertrouwen op het advies van [A] , die elke 14 dagen zijn bedrijf bezocht en zich daarbij heeft gedragen als een teeltadviseur. In de koopprijs van het middel zit niet alleen de prijs voor het middel begrepen, maar ook een prijs voor het geleverde advies. [A] wist dat [appellant] hortensia’s kweekte en heeft toch geen enkel voorbehoud gemaakt toen hij het middel aan [appellant] heeft voorgesteld en verkocht. Dit, terwijl al meer dan tien jaar bekend was dat hortensia’s Oberon niet verdragen en [X] hiervan dus op de hoogte had moeten zijn. [appellant] zelf heeft geen speciale teeltopleiding gevolgd, beschikt over niet meer dan een spuitlicentie en leert vooral van ervaringen in de praktijk, aldus [appellant] .
derde griefkeert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van grove schuld in de zin van het exoneratiebeding. Onder verwijzing naar de in 3.6. genoemde omstandigheden betoogt [appellant] dat er wel sprake is van grove schuld.
vierde griefkeert [appellant] zich tegen de veroordeling in de proceskosten. Uit het falen van de eerste drie grieven vloeit voort dat ook deze grief tevergeefs is voorgedragen