ECLI:NL:GHAMS:2020:1005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
18/00436 en 18/00437
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen naheffingsaanslag omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig indienen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde D. Groeneveld, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De inspecteur had het bezwaarschrift, dat op 25 mei 2016 was ontvangen, aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend.

Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen gedagtekend waren op 25 januari 2016 en 8 februari 2016, en dat de bezwaartermijn respectievelijk eindigde op 7 maart 2016 en 24 maart 2016. De belanghebbende had echter pas op 25 mei 2016 bezwaar gemaakt, wat te laat was. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij eerder tijdig bezwaar had gemaakt.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar gemaakt en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 18/00436 en 18/00437
9 april 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [woonplaats], belanghebbende,
(gemachtigde: D. Groeneveld)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken HAA 17/5436 en 17/5437 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn de navolgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de inspecteur aan belanghebbende heffingsrente dan wel (vanaf 2012) belastingrente in rekening gebracht. Voorts heeft hij bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen vergrijpboeten opgelegd.
Tijdvak
Omzetbelasting
Heffingsrente/
Belastingrente
Boete
Dagtekening
Nummer
[nummer]
01-01-2011
tot en met
31-12-2011
€ 16.793
€ 2.267
€ 8.396
25-01-2016
[nummer]
01-01-2012
tot en met
30-04-2014
€ 43.984
€ 4.183
€ 21.992
08-02-2016
[nummer]
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende, door hem ontvangen op 25 mei 2016, aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering. Op 7 oktober 2016 heeft de inspecteur de boeten en rentebeschikkingen ambtshalve verminderd tot de volgende bedragen:
Tijdvak
Omzetbelasting
Heffingsrente/
Belastingrente
Boete
Nummer
[nummer]
01-01-2011
tot en met
31-12-2011
€ 16.793
€ 2.230
€ 6.521
[nummer]
01-01-2012
tot en met
30-04-2014
€ 43.984
€ 4.023
€ 16.785
[nummer]
1.3.
Een brief van belanghebbende met dagtekening 14 oktober 2016, gericht aan de ontvanger, is door de inspecteur aangemerkt als beroepschrift en aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft dit beroepschrift op 11 december 2017 ontvangen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 juni 2018 de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 juli 2018 en nader gemotiveerd bij brief van 25 oktober 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen, ingekomen bij het Hof op 21 februari 2020. Van het stuk is een afschrift aan de wederpartij gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, voornoemd. Van de zijde van de inspecteur is verschenen mr. B.F. Kroezen. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met het kenmerk 18/00438. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Tot de stukken van het geding behoort een ‘Verslag hoor-gesprek inzake bezwaar omzetbelasting [X]’, gedagtekend 14 april 2016. In dit stuk is onder andere vermeld:
“Naast de naheffingsaanslag over 2010 waartegen bezwaar is aangetekend zijn er naar aanleiding van het boekenonderzoek ook nog de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd:
[nummer] over periode. 1-12011 t/m 31-12-2011
[nummer] over periode 1-1-2012 t/m 30-6-2014
Bij de Belastingdienst zijn m.b.t. deze aanslagen geen bezwaarschriften bekend.
U deelt mee dat u enkele dagen geleden alsnog bezwaar heeft ingediend tegen deze aanslagen.”
2.2.
In een brief van de inspecteur aan de gemachtigde, gedagtekend 9 september 2016, heeft de inspecteur zijn (nog vast te stellen) uitspraak op bezwaar gemotiveerd. In deze brief is – voor zover in deze zaak van belang – het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van het door u, namens uw cliënt [X], ingediende bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2010 (…) bericht ik u als volgt:
(…)
Naast de naheffingsaanslag over 2010 waartegen bezwaar is aangetekend zijn er op grond van dit boekenonderzoek ook nog de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd:
[nummer] met dagtekening 25-1-2016 over periode. 1-12011 t/m 31-12-2011
[nummer] met dagtekening 25-1-2016 over periode. 1-1-2012 t/m 30-6-2014
Bij de Belastingdienst zijn m.b.t. deze twee aanslagen geen bezwaarschriften (tijdig) ingediend.
(…)
Ambtshalve vermindering
Tegen de naheffingsaanslagen [nummer] en [nummer] zijn geen [Hof: tijdige] bezwaren ingediend. Ik zal ik de boete voor wat de nageheven voorbelasting betreft ambtshalve verminderen van 50% naar 25%.
1918.71.072.F03.1501
btw correctie omzet € 9.292 Boete 50% € 4.646 Totaal € 13.938
btw correctie voorbelasting € 7.501 Boete 25% € 1.875 Totaal
€ 9.376
Naheffingsaanslag na bezwaar Totaal € 23.314
Noot:(…)
Uw cliënt ontvangt van deze beslissing nog een officiële beschikking
1918.71.072.F03.4501
btw correctie omzet € 23.159 Boete 50% € 11.579 Totaal € 34.738
btw correctie voorbelasting € 20.825 Boete 25% € 5.206 Totaal
€ 26.031
Naheffingsaanslag na bezwaar Totaal € 60.769
Noot:(…)
Uw cliënt ontvangt van deze beslissing nog een officiële beschikking.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, is in geschil of de inspecteur te veel voorbelasting heeft nageheven zoals belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt en of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser is in beroep gekomen naar aanleiding van een brief van verweerder van 9 september 2016. Daarin staat onder meer dat tegen de naheffingsaanslagen met betrekking tot de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 30 april 2014 (hierna: de naheffingsaanslagen) “geen bezwaarschriften (tijdig) [zijn] ingediend” en dat de boetes die bij de naheffingsaanslagen zijn opgelegd ambtshalve zullen worden verminderd. Ter zitting heeft verweerder onderbouwd dat de brief bedoeld is als uitspraken op bezwaar naar aanleiding van een op 25 mei 2016 ingediend bezwaarschrift betreffende de naheffingsaanslagen, inhoudende dat de bezwaren vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zijn. Eiser heeft verklaard zich hierin te kunnen vinden. De rechtbank ziet mede gelet op proceseconomische overwegingen reden partijen in die duiding van de brief te volgen. De rechtbank gaat er voorts van uit, mede gelet op hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, dat het beroep niet is aan te merken als gericht zijnde tegen de ambtshalve verminderingen van de boetes die bij de naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Een dergelijk beroep zou overigens niet-ontvankelijk zijn.
2. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb) dan wel binnen de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).
3. De naheffingsaanslag omzetbelasting met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 is gedagtekend op 25 januari 2016. Van de naheffingsaanslag met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 april 2014 is niet duidelijk geworden of deze is gedagtekend op 25 januari 2016 of 8 februari 2016. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze is gedagtekend op 8 februari 2016. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekeningen zijn gelegen vóór de respectievelijke dagen van bekendmaking. Naar het oordeel van de rechtbank is de bezwaartermijn daarom aangevangen op 26 januari 2016 respectievelijk 9 februari 2016 en geëindigd op 7 maart 2016 respectievelijk 24 maart 2016.
4. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen dat door verweerder is ontvangen op 25 mei 2016 is gedagtekend 23 mei 2016. Eiser heeft zijn stelling dat er eerder tijdig bezwaar is gemaakt niet onderbouwd, terwijl hij wel de bewijslast heeft hiervoor. Verweerder heeft eisers stelling ook gemotiveerd betwist door te verwijzen naar het verslag van het hoorgesprek dat is gehouden op 7 april 2016 Volgens het verslag is besproken dat bij verweerder geen bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen bekend waren en dat eiser heeft meegedeeld enkele dagen voor 7 april 2016 bezwaar te hebben gemaakt. Ook indien eiser inderdaad enkele dagen voor 7 april 2016 bezwaarschriften zou hebben ingediend, zou dat buiten de termijn zijn.
5. Nu het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn van zes weken is gedateerd en ontvangen, is het bezwaar tegen de onderhavige naheffingsaanslagen en gelijktijdig opgelegde boete- en rentebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Er is gesteld noch gebleken dat eiser niet tijdig bezwaar had kunnen maken. Van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is dan ook geen sprake. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. De rechtbank merkt nog op dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat hij de onderhavige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen ambtshalve zal aanpassen indien eiser in zijn procedure tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en de boete met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 door de rechter in het gelijk wordt gesteld en de uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Ook in hoger beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij al eerder [dan bij brief van 23 mei 2016] en vóór 7 maart 2016 respectievelijk 24 maart 2016, dus tijdig, een bezwaarschrift zou hebben ingediend. Dat er volgens de systemen van de belastingdienst niet tijdig bezwaar is gemaakt, berust op een onjuiste handmatige verwerking door de inspecteur, aldus belanghebbende. Voorts stelt belanghebbende dat de geclaimde vooraftrek in hoger beroep alsnog is aangetoond.
5.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen (rechtsoverwegingen 2 tot en met 5). Deze beslissing en de gronden waarop die berust maakt het Hof tot de zijne. Al hetgeen belanghebbende in hoger beroep overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.3.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende
ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 9 april 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.