Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
€ 9.376
€ 26.031
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde D. Groeneveld, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De inspecteur had het bezwaarschrift, dat op 25 mei 2016 was ontvangen, aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend.
Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen gedagtekend waren op 25 januari 2016 en 8 februari 2016, en dat de bezwaartermijn respectievelijk eindigde op 7 maart 2016 en 24 maart 2016. De belanghebbende had echter pas op 25 mei 2016 bezwaar gemaakt, wat te laat was. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij eerder tijdig bezwaar had gemaakt.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar gemaakt en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.