ECLI:NL:GHAMS:2020:1035
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over onrechtmatig bankbeslag en beslagvrije voet
In deze zaak gaat het om een klacht van 22 december 2017 tegen twee gerechtsdeurwaarders, waarbij de klacht betrekking heeft op het leggen van bankbeslag en de toepassing van de beslagvrije voet. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had op 11 juni 2019 de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaard, en de gerechtsdeurwaarders een berisping opgelegd. De appellanten, de gerechtsdeurwaarders, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen deze beslissing. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 februari 2020, waarbij de gemachtigden van beide partijen het woord voerden. De feiten van de zaak zijn als volgt: klaagster werd op 20 mei 2016 benoemd tot bewindvoerder over de goederen van [X]. Na een vonnis van de kantonrechter op 16 juni 2016, waarbij [X] werd veroordeeld tot betaling aan de Stichting, hebben de gerechtsdeurwaarders op 22 december 2016 bankbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders niet in strijd hebben gehandeld met tuchtrechtelijke normen, omdat zij niet op de hoogte waren van de financiële situatie van [X] op het moment van beslaglegging. Echter, het hof concludeert dat gerechtsdeurwaarder 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen beslagvrije voet toe te passen na ontvangst van de financiële gegevens van klaagster. Het hof legt gerechtsdeurwaarder 1 een berisping op en veroordeelt hem tot betaling van de kosten in hoger beroep aan klaagster.