In deze zaak heeft klager, een advocaat, op 12 juni 2019 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 17 mei 2019 zijn klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaarde. De klacht betreft de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder een exploot heeft betekend en de eenduidigheid van de termijn die in het exploot is opgenomen. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met de beroeps- en gedragsregels en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gerechtsdeurwaarder heeft op zijn beurt verweer gevoerd en stelt dat zijn handelen in overeenstemming was met de wet.
De zaak is behandeld op een openbare terechtzitting op 6 februari 2020, waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van het geding en de argumenten van beide partijen. Het hof oordeelt dat de klachtonderdelen die klager heeft ingediend, met name over de onduidelijkheid van het exploot en de wijze van betekening, ongegrond zijn. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder correct heeft gehandeld volgens de wettelijke vereisten.
De beslissing van het hof is op 7 april 2020 openbaar uitgesproken. Het hof heeft de klacht van klager in zijn geheel ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer bevestigd.