ECLI:NL:GHAMS:2020:1036

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
200.260.720/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder over de eenduidigheid van een exploot en de wijze van betekening

In deze zaak heeft klager, een advocaat, op 12 juni 2019 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 17 mei 2019 zijn klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaarde. De klacht betreft de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder een exploot heeft betekend en de eenduidigheid van de termijn die in het exploot is opgenomen. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met de beroeps- en gedragsregels en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gerechtsdeurwaarder heeft op zijn beurt verweer gevoerd en stelt dat zijn handelen in overeenstemming was met de wet.

De zaak is behandeld op een openbare terechtzitting op 6 februari 2020, waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van het geding en de argumenten van beide partijen. Het hof oordeelt dat de klachtonderdelen die klager heeft ingediend, met name over de onduidelijkheid van het exploot en de wijze van betekening, ongegrond zijn. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder correct heeft gehandeld volgens de wettelijke vereisten.

De beslissing van het hof is op 7 april 2020 openbaar uitgesproken. Het hof heeft de klacht van klager in zijn geheel ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.260.720/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/636714 DW RK 17/1008
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 april 2020
inzake
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[de gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 12 juni 2019 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 17 mei 2019. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) op alle onderdelen ongegrond verklaard
.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 7 augustus 2019 een verweerschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2020. Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft verschillende dossiers tegen klager in behandeling (gehad). In het dossier met nummer 174305 is het volgende gebeurd.
3.2.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2017 zijn de vorderingen van klager (in zijn hoedanigheid van advocaat) tegen zijn neef [X] (hierna: de neef) en [B.V. Y] afgewezen en is klager veroordeeld tot betaling van € 1.560,- aan proceskosten (salaris gemachtigde gedaagden en getuigentaxe).
3.2.3.
Op 2 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de neef bovengemeld vonnis aan klager betekend. In het exploot staat onder meer vermeld:
“totaal te voldoen € 1812,39
(…)
AAN:
(…) [klager] (…), aldaar aan laatstgemeld adres mijn exploot doende en afschrift hiervan, alsmede van na te melden titel latende aan:
voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven, aangezien ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;
(…)
BEVEL GEDAAN
om onmiddellijk (om derdenbeslag te voorkomen), althans binnen twee dagen na heden (ter voorkoming van overige executiemaatregelen) aan onder meer de inhoud van de ten deze betekende titel te voldoen en mitsdien aan mij, gerechtsdeurwaarder, tegen bewijs van kwijting, te betalen: (…)”
3.2.4.
Diezelfde dag heeft een kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder, mr. [naam] voornoemd, op verzoek van de neef executoriaal beslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. De gerechtsdeurwaarder heeft dit beslag diezelfde dag aan klager overbetekend.
3.2.5.
Nadien is er meermaals contact geweest tussen klager en de gerechtsdeurwaarder. Klager stelde zich onder meer op het standpunt dat de neef slechts recht zou hebben op de helft van de proceskosten. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder daarom verzocht het door hem overgemaakte bedrag van € 1.812,39 onder zich te houden totdat in rechte zou komen vast te staan op welk bedrag aan proceskostenveroordeling de neef van klager recht heeft.
De gerechtsdeurwaarder heeft klager uiteindelijk desgevraagd bij e-mailbericht van 25 september 2017 bericht dat hij het geld heeft overgemaakt naar zijn opdrachtgever.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – het volgende.
a. De gerechtsdeurwaarder heeft klager en diens secretaresse tijdens telefoongesprekken op een schreeuwerige toon en met stemverheffingen toegesproken en aldus gehandeld in strijd met artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.
b. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met artikel 46 jo 47 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gehandeld door het exploot van 2 augustus 2017 waarbij het vonnis aan klager werd betekend (zie 3.2.3.) niet af te geven aan klager in persoon dan wel een andere persoon die zich in de woning van klager bevond.
c. De gerechtsdeurwaarder had moeten beseffen dat het niet zinvol was een exploot in een gesloten envelop achter te laten, omdat het niet zeker was dat het betreffende exploot klager tijdig zou bereiken en het onmogelijk was om direct aan het bevel te voldoen. De gerechtsdeurwaarder had ervoor moeten zorgen dat het exploot daadwerkelijk in de feitelijke macht van klager zou geraken door het exploot aan hem in persoon ter hand te stellen.
d. De gerechtsdeurwaarder heeft een onduidelijk exploot (zie 3.2.3.) betekend, hetgeen in strijd is met artikel 15 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw).
e. De gerechtsdeurwaarder heeft niet het exacte tijdstip vermeld waarop de exploten aan klager zijn betekend.
f. De gerechtsdeurwaarder heeft niet onderzocht of hij de opdracht wel met het door de opdrachtgever gewenste gevolg kon uitvoeren. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder disproportioneel beslag gelegd.
g. De gerechtsdeurwaarder had moeten vaststellen dat de schuldeisers hem alleen gezamenlijk de opdracht konden geven om klager te bevelen de volledige proceskostenveroordeling in het vonnis van 21 juli 2017 te voldoen.
h. De gerechtsdeurwaarder heeft niet bevestigd of hij al dan niet het door klager betaalde bedrag in depot zou houden.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft de indruk gewekt dat hij het door klager betaalde bedrag in depot zou houden.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Verschillende klachtonderdelen
6.1.
Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter terechtzitting richt het hoger beroep van klager zich uitsluitend tegen de beslissing van de kamer op de klachtonderdelen zoals hiervoor omschreven onder c. en d. De gerechtsdeurwaarder heeft zich in zijn verweerschrift in hoger beroep en het verhandelde ter terechtzitting eveneens beperkt tot deze klachtonderdelen.
Ook het hof zal enkel deze twee klachtonderdelen bespreken. Voor het overige (onderdelen a., b. en e. tot en met i.) blijft de klacht verder onbesproken, omdat het hof geen reden ziet ten aanzien van die onderdelen anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.
6.2.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in het exploot, zoals hierboven onder 3.2.3. is vermeld, geen eenduidige termijn heeft opgenomen. Hierdoor is het exploot onduidelijk en voldoet het om die reden niet aan artikel 15 Gdw, aldus klager. De gerechtsdeurwaarder meent dat het exploot wél duidelijk is en voldoet aan de wettelijke vereisten. De onmiddellijke verschuldigdheid bij derdenbeslag blijkt uit de tweede afdeling van de tweede titel van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierop heeft betrekking de zinsnede
“om onmiddellijk (om derdenbeslag te voorkomen)”.Voor overige beslagvormen kent de wet een beveltermijn van twee dagen. Dit is in het exploot benoemd als
“althans binnen twee dagen na heden (ter voorkoming van overige executiemaatregelen)”, aldus de gerechtsdeurwaarder.
Het hof volgt de gerechtsdeurwaarder in zijn betoog dat de inhoud van zijn exploot voldoende duidelijk is en in overeenstemming is met de wet. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel[ten behoeve van publicatie verbeterd; hof:]
c.
6.3.
Het hof is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is. Het vonnis waarbij klager is veroordeeld in de proceskosten is op 21 juli 2017 gewezen. De gerechtsdeurwaarder heeft ruim een week later op verzoek van zijn opdrachtgever dit vonnis betekend met bevel tot betaling. Dit exploot heeft de gerechtsdeurwaarder in een gesloten envelop achtergelaten op het privéadres van klager. De wet biedt de gerechtsdeurwaarder hiertoe de mogelijkheid. Daarnaast geeft de wet de bevoegdheid om direct na betekening van een vonnis derdenbeslag te leggen, wat de gerechtsdeurwaarder in dit geval heeft gedaan. Hiervoor had de gerechtsdeurwaarder bovendien, zo heeft hij onweersproken gesteld, de uitdrukkelijke opdracht van zijn opdrachtgever. Het hof acht het handelen van de gerechtsdeurwaarder in overeenstemming met de wet en daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
Tekst

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020 door de rolraadsheer.