ECLI:NL:GHAMS:2020:1086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
23-004260-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake wapenbezit en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen. De tenlastelegging omvatte onder andere het bedreigen van een benadeelde partij met de dood door het tonen van een vuurwapen en het voorhanden hebben van een pistool en munitie van categorie III. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het recidiverisico van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,00 voor immateriële schade werd toegewezen, waarbij het hof rekening hield met de psychische gevolgen voor de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een generaal preventieve werking van de opgelegde straf, om anderen te weerhouden van het voorhanden hebben van vuurwapens.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004260-19
datum uitspraak: 20 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-176654-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [benadeelde] te tonen en/of voor te houden en/of daarbij die [benadeelde] de woorden toe te voegen: "Wil je nu zien dat je nu doodgaat hier?" en/of "Ik doorzeef je, mijn neef is vannacht doodgeschoten hier, het maakt mij allemaal niets meer uit", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland - een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber 7,65mm, merk FEG en/of - munitie van categorie III, te weten vier, althans een of meer patro(o)n(en), kaliber 7,65 browning, type volmantel rondneus, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 juli 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] de woorden toe te voegen: "Wil je nu zien dat je nu doodgaat hier?" en "Ik doorzeef je, mijn neef is vannacht doodgeschoten hier, het maakt mij allemaal niets meer uit" en door een vuurwapen aan die [benadeelde] te tonen;
2.
hij op 21 juli 2019 te Amsterdam
- een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber 7,65mm, merk FEG en
- munitie van categorie III, te weten vier patronen, kaliber 7,65 browning, type volmantel rondneus, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie en een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde onder verwijzing naar de zogenoemde Amsterdamse oriëntatiepunten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om voor de feiten samen in ieder geval geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan een gevangenisstraf van 8 maanden, dan wel 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Hij heeft het hof verzocht om rekening te houden met de landelijke oriëntatiepunten en niet met de oriëntatiepunten van de rechtbank Amsterdam voor verboden wapenbezit, nu toepassing daarvan zou leiden tot rechtsongelijkheid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en verboden vuurwapenbezit. Nadat een aanrijding met blikschade had plaatsgevonden tussen de auto van de verdachte en de vrachtauto van het slachtoffer heeft de verdachte op straat ernstige doodsbedreigingen geuit jegens het slachtoffer. Daarbij is het niet gebleven, want de verdachte heeft vervolgens ook een vuurwapen getoond aan het slachtoffer. Het slachtoffer wilde deze aanrijding op een normale manier afhandelen, maar de verdachte heeft ervoor gekozen om het slachtoffer op deze wijze zeer veel angst aan te jagen. Dit heeft grote indruk gemaakt op het slachtoffer, die daadwerkelijk de vrees heeft gehad dat hij door de verdachte zou worden beschoten en daar nadien nog lange tijd last van heeft gehad. Omstanders die zulke feiten zien of horen, raken daardoor evenzeer ontdaan en verontrust. Met deze gevolgen, voor het slachtoffer en voor de omstanders, heeft de verdachte geen rekening gehouden, hetgeen het hof hem ernstig aanrekent.
Het vuurwapen dat de verdachte bij zich droeg was half geladen, met vier (scherpe) patronen. De verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over hoe hij aan dit wapen is gekomen en met welk doel hij het voorhanden had.
De persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Deze delicten dateren echter van langere tijd geleden en zullen daarom niet in strafverzwarende zin worden meegewogen. Bij de beslissing heeft het hof verder rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 23 oktober 2019. In dit advies staat dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
De straf
Het hof stelt vast dat de LOVS-oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III sub I als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden noemen, en voor een bedreiging waarbij een vuurwapen wordt getoond, een gevangenisstraf van vier maanden.
Het hof onderkent daarnaast de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de eigen oriëntatiepunten van de rechtbank Amsterdam en aan de straftoemeting door die rechtbank in zaken als de onderhavige. Het hof zal zaken waarin de rechtbank de eigen oriëntatiepunten heeft toegepast zorgvuldig beoordelen en elke casus op zichzelf beschouwen op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
In het onderhavige geval weegt het hof zwaar mee dat de verdachte een geladen vuurwapen onder handbereik had en dit wapen vervolgens in het openbaar, op straat, daadwerkelijk heeft getoond, nadat hij doodsbedreigingen heeft geuit naar een hem onbekende weggebruiker. Daarom kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Daarmee beoogt het hof allereerst vergelding vanwege de ernst van het feit. Het hof wil daarnaast dat van de op te leggen straf een generaal preventieve werking uitgaat, zodat ook anderen ervan worden weerhouden om vuurwapens voorhanden te hebben.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 wegens immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering betwist. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat het enkele feit dat iemand geschrokken is niet genoeg is immateriële schade aan te kunnen nemen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, gelet op het volgende.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof is van oordeel dat de vordering ter zake van de immateriële schade zich op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing van een bedrag van € 500,00. Hierbij is in het bijzonder gelet op de psychische gevolgen bij de benadeelde partij, die - onbetwist - stelt dat hij een maand niet heeft kunnen werken, enkele maanden slecht heeft kunnen slapen en mensen nog maar moeilijk kan vertrouwen als gevolg van het bewezenverklaarde. Ook is gekeken naar de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de te vorderen gijzeling bij niet betaling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. R.D. van Heffen en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 maart 2020.
Mrs. R.D. van Heffen, J. Steenbrink en S.M. Schouten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]