In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep in een belastingkwestie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. A.J.G. Pieterse, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 6 maart 2020 uitspraak gedaan, en de termijn voor het indienen van hoger beroep eindigde op 17 april 2020. De belanghebbende diende zijn hoger beroepschrift echter pas op 16 april 2020 in, maar dit werd pas op 20 april 2020 door het postvervoerbedrijf afgestempeld en op 21 april 2020 bij het Hof ontvangen.
Het Hof overwoog dat op basis van artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een hoger beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen of, bij verzending per post, als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Aangezien het hoger beroepschrift in de week na afloop van de termijn is ontvangen, was het van belang om te bepalen wanneer het stuk ter post was bezorgd. Het Hof hanteerde het bewijsrechtelijke uitgangspunt dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag van afstempeling door PostNL.
Aangezien het poststempel op de enveloppe de datum 20 april 2020 vermeldde, concludeerde het Hof dat het hoger beroepschrift niet tijdig was ingediend. Het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was om van het bewijsrechtelijke uitgangspunt af te wijken. Daarom werd het hoger beroep wegens overschrijding van de indieningstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling en verwees naar de mogelijkheden voor verzet tegen de uitspraak.