ECLI:NL:GHAMS:2020:128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
23-001618-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van strafoplegging en beslissing op TUL in diefstal van sushiboxen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 april 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van diefstal van sushiboxen en verbleef op dat moment in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD). Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging (TUL). De verdachte was eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, wat in zijn nadeel weegt. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal had in hoger beroep een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand gevorderd. Het hof heeft de straf aangepast en bepaald dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertien dagen opgelegd krijgt, rekening houdend met de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, maar het hof achtte het niet opportuun om deze vordering toe te wijzen. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001618-18
datum uitspraak: 20 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 april 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-067139-18 en 13-216868-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
verblijvende te [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 december 2019 en 6 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging – in zoverre wordt het vonnis vernietigd – en met dien verstande dat het hof het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een winkel schuldig gemaakt aan diefstal van verpakkingen sushi. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het winkelbedrijf en dit bedrijf schade en hinder toegebracht.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2019 is de verdachte herhaaldelijk eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Dit weegt in zijn nadeel. Gezien de aard van het delict en de recidive acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf passend.
Aan de verdachte is bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2019 de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd. Het hof acht het niet opportuun dat de verdachte na afloop van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel opnieuw gedetineerd raakt op grond van een hem in deze zaak op te leggen gevangenisstraf. Aan de verdachte zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het reeds door hem ondergane voorarrest.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij onder parketnummer: 23-004185-17 gewezen arrest van dit hof van 8 augustus 2018 is beslist tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige vordering tenuitvoerlegging – namelijk voor een gedeelte van 2 weken – en tot een verlenging van de proeftijd met één jaar voor het restant. Gebleken is dat de verdachte zich in de voorliggende zaak voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Als uitgangspunt geldt dat voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, essentieel is dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Echter, gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de strafoplegging acht het hof desalniettemin termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 9 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van het (resterende) deel van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2015, parketnummer 13-216868-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2020.