ECLI:NL:GHAMS:2020:1348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
200.239.164/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over verschuldigde huurtermijnen en ontbinding van koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen ABA LOON-EN GRONDVERZET V.O.F. en [X] B.V. over de verschuldigdheid van huurtermijnen voor een graafmachine. ABA c.s. zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat er een huurovereenkomst was gesloten en dat de huurtermijnen verschuldigd waren. Het hof bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de afspraken over de graafmachines als huurovereenkomsten moeten worden aangemerkt. Het hof overweegt dat de handgeschreven aantekening op de overeenkomst, waarin staat dat er niets berekend zou worden in verband met de verkoop van de SV100, niet kan worden opgevat als een afstand van de huurverplichtingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt ABA c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.239.164/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 6055609 / CV EXPL 17-4395
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 mei 2020
inzake

1.ABA LOON-EN GRONDVERZET V.O.F.,

gevestigd te Enkhuizen,

2. [vennoot A] ,

3. [vennoot B] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam,
tegen
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.J.C. Balkenende te Deurne.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ABA c.s. en [X] genoemd.
ABA c.s. zijn bij dagvaarding van 26 april 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 31 januari 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres in conventie, tevens verweerster in (voorwaardelijke) reconventie en ABA c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in (voorwaardelijke) reconventie.
Het hof heeft bij arrest van 5 juni 2018 een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 7 augustus 2018. Hieraan voorafgaand zijn op 25 juli 2018 nadere producties van ABA c.s. ontvangen. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Ter comparitie hebben partijen een regeling getroffen ter beëindiging van hun geschil. ABA c.s. zijn de uit hoofde van genoemde regeling op hen rustende (betalings)verplichting niet nagekomen. Vervolgens is de regeling ontbonden en om voortzetting van de procedure verzocht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met twee producties;
- memorie van antwoord.
ABA c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [X] alsnog zal afwijzen en [X] - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ABA c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan, met rente en met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[X] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van ABA c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.
Vervolgens hebben ABA c.s. om een comparitie van partijen verzocht. Dat verzoek is gehonoreerd.
Ter comparitie van 4 februari 2020 hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, ABA c.s. door mr. Sprenkeling voornoemd, aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd, en [X] door mr. Balkenende voornoemd. Van de zijde van ABA c.s. zijn nadere producties overgelegd.
Ten slotte is arrest bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en zal het hof derhalve ook als vaststaand aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
ABA c.s. zouden bij [X] een nieuwe graafmachine afnemen (hierna ook: een minigraver). In verband met de leveringstermijn van deze machine (hierna ook: de SV100) hebben partijen op 1 april 2016 een overeenkomst gesloten met betrekking tot een door ABA c.s. in de tussentijd te gebruiken graafmachine. Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Huurovereenkomst (…)
Naam verhuurder[ [X] , hof]
Naam huurder[ABA, hof]
(…)
Huurprijs Weektarief € 650.00 excl. BTW
Op de overeenkomst is handgeschreven vermeld:

Niets berekenen ivm verkoop SV100
2.2
[X] heeft in de periode van 2 april 2016 tot en met 30 december 2016 (achtereenvolgens) meerdere graafmachines aan ABA c.s. in gebruik gegeven.
2.3
Op 4 augustus 2016 hebben ABA c.s. € 800,78 aan [X] betaald en op 7 december 2016 hebben ABA c.s. € 3.630,- aan [X] betaald.
2.4
Bij e-mail van 14 september 2016 heeft ABA om creditfacturen gevraagd in verband met de aanschaf van de graafmachine, die voor 100% gefinancierd zou worden via een leasemaatschappij.
2.5
Bij brief van 23 december 2016 heeft [A] namens [X] aan ABA, voor zover van belang, geschreven:

De bedragen die u ons heeft betaald zijn voor de kosten die wij hebben gemaakt voor de kraan die bij u staat ter overbrugging van de nieuwe Yanmar SV100. De Yanmar SV100 staat reeds klaar sinds september 2016. Echter waren de contracten, cijfers e.d. niet in orde.
2.6
In januari 2017 heeft [X] aan ABA c.s. een aanbod gedaan voor de aanschaf van een andere graafmachine, de VIO80, ook wel SV80 genoemd (hierna: de VIO80).
2.7
Bij brief van 30 januari 2017 heeft [X] aan ABA c.s. een opdrachtbevestiging gestuurd voor de VIO80. In deze brief is (onder meer) aangegeven dat deze machine een waarde heeft van € 76.000,- en dat [X] bereid is de door ABA c.s. reeds betaalde huursommen van € 3.661,80 (exclusief BTW) voor 80% op de aankoopsom in mindering te brengen.
2.8
Bij brief van 2 februari 2017 heeft [X] aan ABA c.s. bericht dat de koopovereenkomst ter zake van de SV100 is ontbonden. [X] heeft in deze brief verder bericht dat de kosten van de graafmachine die ABA c.s. in gebruik hebben niet meer kunnen worden verrekend met de aankoop van de SV100 en dat ABA c.s. deze kosten dienen te vergoeden. Het aanbod voor de aanschaf van de VI080 heeft [X] in deze brief herhaald. In dat verband stelde zij bovendien:

De navolgende verhuurfacturen zijn nog niet voldaan:
(…)
Indien u overgaat tot de aankoop van de VIO80 en wij de betaling ad. € 88.415,38 uiterlijk 9 februari 2017[…]
hebben ontvangen, zullen wij de openstaande facturen laten vervallen.
Indien u niet overgaat tot de aankoop van de VIO80 (incl. betaling op genoemd tijdstip) of het bedrag van de openstaande facturen ad. € 21.107,48 niet op 9 februari 2017[…]
is ontvangen, zullen wij wel aanspraak maken op de openstaande facturen en wordt de totale openstaande vordering uit handen gegeven aan het incassobureau”.
2.9
Bij brief van 8 februari 2017 hebben ABA c.s. de ontbinding van de koopovereenkomst ter zake van de SV100 betwist en gemeld dat de VIO80 niet gehuurd was, maar een overbruggingsmachine betrof.
2.1
Bij brief van 10 februari 2017 heeft [X] ABA in gebreke gesteld en rente en kosten aangezegd.

3.Beoordeling

3.1
Bij inleidende dagvaarding van 1 juni 2017 heeft [X] , zakelijk weergegeven, gevorderd ABA c.s. te veroordelen tot betaling van € 24.273,60, met veroordeling van ABA c.s. in de proceskosten, beide met rente. Aan haar vordering heeft [X] ten grondslag gelegd dat ABA c.s. verhuurfacturen tot een totaalbedrag van € 21.107,48 onbetaald heeft gelaten en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. ABA c.s. hebben de vordering van [X] bestreden met, in de kern, de stelling dat geen sprake was van verhuur. In (voorwaardelijke) reconventie hebben zij onder meer gevorderd [X] te veroordelen hun aanbetaling van € 4.000,- terug te betalen alsmede - indien zou komen vast te staan dat zij enige gebruiksvergoeding verschuldigd zijn - [X] te veroordelen alsnog de SV100 te leveren, met vermindering van de koopprijs met de door ABA c.s. reeds verrichte betalingen.
3.2
De kantonrechter heeft de door [X] in conventie gevorderde hoofdsom met rente toegewezen, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover van belang, overwogen dat op 1 april 2016 een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verhuur van een minigraver alsmede dat ABA c.s. in de periode van 2 april 2016 tot en met 30 december 2016 een minigraver van [X] hebben gebruikt. Voor ABA’s stelling dat dat gebruik om niet was, is volgens de kantonrechter geen bewijs geleverd. Bij het oordeel dat de rechtsverhouding tussen ABA c.s. en [X] als huur moet worden gekwalificeerd, heeft de kantonrechter verder betrokken dat ABA c.s. de van [X] ontvangen facturen zonder voorbehoud hebben gehouden, alsmede dat ABA c.s. ermee hebben ingestemd dat de verschuldigde huursommen bij koop van een minigraver VIO80 in mindering zouden worden gebracht op de koopsom. De in reconventie onvoorwaardelijk ingestelde vordering van ABA c.s. is afgewezen in verband met het voorgaande. De voorwaardelijk ingestelde vordering van ABA c.s. is afgewezen omdat [X] , kort gezegd, volgens de kantonrechter gerechtigd was de koopovereenkomst ter zake van de SV100 te ontbinden en bovendien ABA c.s. niet tijdig hebben voldaan aan de in het aanbod ter zake van de VIO80 gestelde (betalings)voorwaarde, zodat dat aanbod is komen te vervallen. ABA c.s. zijn in de kosten veroordeeld.
3.3
Tegen de beslissingen in conventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen ABA c.s. met vier grieven op. [X] heeft de grieven bestreden.
3.4
Het hof stelt voorop dat ABA c.s. tegen de afwijzing van hun in reconventie ingestelde (voorwaardelijke) vorderingen niet hebben gegriefd, waardoor die beslissingen in hoger beroep niet aan de orde zijn.
3.5
De
grieven 1 tot en met 3, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, stellen de vraag aan de orde of [X] aanspraak kan maken op de door haar gevorderde huursommen. Daartoe voeren ABA c.s., kort gezegd, het navolgende aan. ABA c.s. mochten zolang de SV100 op zich liet wachten een graafmachine van [X] gebruiken. Dit gebruik was om niet, zoals ook volgt uit de aantekening van [X] op de overeenkomst van 1 april 2016 “
Niets berekenen ivm verkoop SV100”. Volgens ABA c.s. is er geen huurovereenkomst gesloten. Bij ontvangst van de facturen van [X] hebben ABA c.s. wel degelijk de verschuldigdheid daarvan betwist. Zij hebben immers nadrukkelijk om creditfacturen verzocht, zo betogen ABA c.s.
3.6
Het hof overweegt als volgt. De vraag hoe een bepaling in een schriftelijke overeenkomst moet worden uitgelegd, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg. Het komt aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij het van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (het zogenoemde Haviltex-criterium).
3.7
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de afspraken over de graafmachines die ABA c.s. heeft gebruikt, moeten worden aangemerkt als huurovereenkomsten. Dat heeft de kantonrechter ten aanzien van de overeenkomst van 1 april 2016 reeds als vaststaand feit in het bestreden vonnis aangenomen (zie onder 2.1). Vast staat dat op 1 april 2016 tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, die als huurovereenkomst is aangeduid en waarin partijen huurder en verhuurder worden genoemd. Krachtens die overeenkomst heeft [X] een graafmachine aan ABA c.s. in gebruik gegeven en heeft ABA zich verplicht tot betaling van een vergoeding daarvoor. Daarmee is sprake van een huurovereenkomst. Hetzelfde geldt voor de graafmachines die [X] later aan ABA c.s. in gebruik had gegeven. Of ABA c.s. de graafmachines daadwerkelijk hebben gebruikt, zoals zij ter comparitie van 4 februari 2020 hebben betwist, is voor dit oordeel niet van belang en kan daarom in het midden blijven.
3.8
ABA c.s. betogen dat het gebruik van de graafmachines ter overbrugging en daarom om niet was, maar dat hebben zij - mede in het licht van het voorgaande - onvoldoende onderbouwd. ABA c.s. verwijzen slechts naar de handgeschreven opmerking op de overeenkomst van 1 april 2016 met de strekking dat ABA niets berekend zou worden in verband met de verkoop van de SV100. Dit betoog strandt reeds op het feit dat als vaststaand moet worden aangenomen dat deze handgeschreven opmerking, zoals [X] onbetwist heeft gesteld, een zuiver interne aantekening betreft die geen deel uitmaakt van de overeenkomst. Maar ook als deze aantekening opgevat moet worden als een weerslag van een afspraak over de te betalen huur, baat deze aantekening ABA c.s. niet. Deze aantekening moet worden bezien tegen de achtergrond van de onvoldoende gemotiveerd betwiste, en dus als vaststaand te beschouwen, stelling van [X] dat de huurtermijnen ter zake van de overbruggingsmachines in mindering zouden strekken op de aankoopsom van de SV100 c.q. de VI080, hetgeen aldus te verstaan is, voor zover de huurtermijnen niet zijn betaald, dat de koop van de SV100 dan wel de VI080 gold als voorwaarde voor het uiteindelijk niet verschuldigd worden van de onbetaald gebleven huurtermijnen. Nu uiteindelijk geen koop tot stand is gekomen, is aan deze voorwaarde niet voldaan, terwijl ABA c.s. geen argumenten hebben aangedragen die ervoor zouden pleiten dat zij redelijkerwijs aan de aantekening de zin mochten toekennen of van [X] mochten verwachten dat ook in het geval zij niet tot de koop zouden overgaan de overeengekomen huurtermijnen niet zouden zijn verschuldigd. ABA c.s. wijzen er ten slotte op dat zij om creditfacturen hebben verzocht, maar dat kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aan het bestaan van de huurovereenkomsten of de verschuldigdheid van de gefactureerde huurtermijnen afdoen, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Gezien het voorgaande falen de
grieven 1 en 2. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de opdrachtbevestiging van 30 januari 2017 namens ABA is ondertekend, zodat
grief 3faalt bij gebrek aan belang.
3.9
Met
grief 4betogen ABA c.s. dat [X] afstand heeft gedaan van haar vordering op ABA c.s. wegens het gebruik van de overbruggingsmachines. Ter onderbouwing van hun betoog wijzen ABA c.s. op de zinsnede uit de brief van [X] van 23 december 2016 die luidt: “
De bedragen die u ons heeft betaald zijn voor de kosten die wij hebben gemaakt voor de kraan die bij u staat ter overbrugging van de nieuwe Yanmar SV100.” Deze passage ziet naar het oordeel van het hof onmiskenbaar op betalingen die ABA c.s. reeds hadden voldaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt hieruit niet af te leiden dat [X] ten aanzien van de nog niet voldane vorderingen, die in deze procedure centraal staan, afstand heeft gedaan van enig recht. Nu ABA c.s. daartoe geen andere feiten en omstandigheden hebben aangevoerd, faalt
grief 4.
3.1
Slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. ABA c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt ABA c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.978,- aan verschotten en € 4.173,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, J.M. de Jongh en M.M. Korsten-Krijnen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.