Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
primairde huurovereenkomst zal ontbinden en [geïntimeerde] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde binnen 10 dagen na datum arrest;
subsidiairhet tijdstip zal bepalen op een datum zo spoedig mogelijk na arrestdatum, althans een in goede justitie vast te stellen datum zal bepalen waarop de huurovereenkomst eindigt en [geïntimeerde] zal bevelen het gehuurde te ontruimen;
II. [geïntimeerde] zal veroordelen om hem te betalen € 13.780,- ter zake van huurachterstand, te vermeerderen met een boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, althans met de wettelijke handelsrente telkens vanaf de eerste dag van de maand;
2.Feiten
- i) [appellant] is eigenaar van de bedrijfsruimte aan de [plaats 1] , waarin hij tot in 2004 een restaurant exploiteerde met de naam [D] (hierna ‘ [D] ’ of ‘het restaurant’). Het pand dateert uit de 17de eeuw en is een monument.
- ii) Met ingang van 1 oktober 2004 heeft [appellant] de bedrijfsruimte aan [geïntimeerde] verhuurd voor de duur van 5 jaar, waarna de overeenkomst met 5 jaar is voortgezet. Op dezelfde datum heeft [geïntimeerde] het restaurant van [appellant] gepacht. Op 24 november 2009 heeft [geïntimeerde] het restaurant voor € 250.000,- van [appellant] gekocht. De huur bedroeg in mei 2016 € 5.158,- per maand.
- iii) Op de huurovereenkomst zijn de, hier zakelijk weergegeven, ROZ-bepalingen van juli 2003 van toepassing.
Artikel 18.2 bepaalt dat de huurder bij te late huurbetaling per kalendermaand van rechtswege een boete van 2% van de maandhuur aan de verhuurder verschuldigd is met een minimum van € 300,- per maand.
- iv) [appellant] heeft de huurovereenkomst bij brief van zijn toenmalige gemachtigde van 6 maart 2013 opgezegd tegen 30 september 2014, om reden dat hij de bedrijfsruimte dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
- v) Met ingang van 1 juli 2013 is [B] (hierna: [B] ) in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel te [plaats 1] ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak “ [D] ”.
- vi) Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank [plaats 1] van 4 oktober 2013 is de vordering van [appellant] , die was gebaseerd op zijn stelling dat [geïntimeerde] het gehuurde onderverhuurde aan [B] , afgewezen. Dit vonnis is bij arrest van 9 december 2014 van het Gerechtshof te [plaats 1] bekrachtigd. [appellant] is telkens veroordeeld in de proceskosten.
- vii) Op verzoek van [appellant] zijn [geïntimeerde] en [A] , boekhouder van het restaurant, op 25 mei 2016 in eerste aanleg in voorlopig getuigenverhoor gehoord. [B] heeft op 25 september 2015 met bijstand van een tolk in de Marokkaans/Arabische taal een notariële verklaring afgelegd. Bij deze verklaring zijn door [geïntimeerde] en [B] ondertekende, niet gedateerde, huur- en pachtovereenkomsten met betrekking tot het restaurant gevoegd. Deze overeenkomsten zijn op 1 juli 2013 ingegaan.
- viii) Nationale Nederlanden heeft op 5 juni 2015 de polis voor het ‘Zekerheidspakket Horeca’ voor de periode van 25 juli 2015 tot 25 juli 2016 aan [B] , h.o.d.n. [D] gestuurd. Zij schreef daarbij verheugd te zijn dat hij ook in het komende verzekeringsjaar voor haar als verzekeraar kiest.
3.Beoordeling
uit wraak” afgelegd omdat hij is ontslagen. [geïntimeerde] was altijd veel vaker dan [B] in het restaurant aanwezig. [appellant] kan geen rechtsgevolg verbinden aan de onjuiste inschrijving in het handelsregister. Hem komt op grond van artikel 25 Handelsregisterwet geen bescherming toe. [B] heeft ook geen enkele tegenprestatie voldaan. De enige geldstroom die er was, liep van [geïntimeerde] naar [B] via zijn salarisbetaling. Er is ook geen antwoord gegeven op de vraag hoe de onderhuurrelatie dan tot een einde zou zijn gekomen en daarmee samenhangende kwesties. Subsidiair geldt nog dat de vordering boetes verbeurd te verklaren moet worden afgewezen. De kantonrechter heeft enerzijds het onderhuurverbod buiten werking gesteld maar anderzijds wel boetes verbeurd verklaard. Dat kan niet. Bovendien dienen die boetes na al deze tijd niet meer als prikkel tot nakoming en is er bovendien geen enkele schade door [appellant] geleden door de beweerdelijke onderhuur. [geïntimeerde] had immers makkelijk een verzoek tot indeplaatsstelling kunnen doen. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in de kern geen andere stellingen ingenomen.