Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing in de periode van 5 september 2019 tot 5 januari 2020 aanwezig waren. Datzelfde geldt voor de gronden ten tijde van de bestreden beschikking van 3 januari 2020, en ook thans bestaan de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds. Beëindiging van de uithuisplaatsing en terugplaatsing bij de moeder is niet geïndiceerd.
Daarvoor is het volgende redengevend. Voldoende is komen vast te staan dat de problematiek van de kinderen niet (slechts) is terug te voeren op de uithuisplaatsing maar in belangrijke mate op de strijd tussen de ouders, de door de kinderen ervaren (emotionele) onveiligheid en het gebrek aan erkenning door beide ouders ten aanzien van de schade die de kinderen hebben geleden voor en tijdens de uithuisplaatsing. Met de raad (brief van 22 december 2019) is het hof van oordeel dat de grootste zorg voor [kind B] en [kind A] is dat zij zich niet leeftijdsadequaat en veilig kunnen ontwikkelen, dat zij onvoldoende kunnen genieten van meisjesactiviteiten passend bij hun leeftijd, en grote zorgen en angsten hebben die zij al jaren met zich meedragen en die een grote invloed hebben op hun sociaal-emotionele ontwikkeling en gemoedstoestand.
De kinderen zijn tot voor kort nog niet toegekomen aan verwerking door het volgen van therapie. Daar is, zo begrijpt het hof, pas zeer recent een start mee gemaakt. Zij hebben thans behoefte aan een veilige omgeving met trauma sensitieve opvoeders. Uit het diagnostisch onderzoeksverslag van NIKA blijkt dat (destijds) reeds is geconcludeerd dat terugplaatsing naar de moeder alleen mogelijk zou zijn met een zeer intensief hersteltraject, maar dat een dergelijk traject tussen moeder en kinderen veel tijd kost en dat het de vraag is of het uiteindelijk gaat opleveren dat de kinderen zich veilig voelen en vertrouwen hebben in de bestendigheid van de veiligheid. Daarnaast is de vraag of de moeder zich bewust kan worden van alle schade die de kinderen hebben geleden en daarop kan handelen.
In dit licht bezien diende, en dient nog steeds, het belang van de kinderen om te kunnen verblijven in een omgeving waar zij rust en stabiliteit ervaren, en die voldoende waarborgen biedt voor een succesvolle (trauma)behandeling, een eerste overweging te vormen. Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was en is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
Het verweer van de moeder dat onvoldoende is onderzocht of er alternatieven zijn voor een uithuisplaatsing (zoals een intensief hersteltraject of een gezinsopname), stuit af op het vooroverwogene. Daarbij komt dat inmiddels al vele jaren sprake is van een onvermogen van beide ouders om de kinderen een bestendig (emotioneel-)veilige basis te bieden met voldoende ruimte voor (het uiten van) loyaliteitsgevoelens jegens beide ouders. Ook een eerdere uithuisplaatsing en daarop volgende terugplaatsing bij de moeder, hebben dat niet kunnen bewerkstelligen.
Gelet op het vooroverwogene is het verzoek van de moeder om te bepalen dat het perspectief van de kinderen bij haar is, niet toewijsbaar, nog daargelaten dat een dergelijk zelfstandig verzoek door haar niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.
Hetgeen de moeder heeft gesteld met betrekking tot de overweging van de kinderrechter over het perspectief van de kinderen in de beschikking van 10 september 2018 – wat er verder inhoudelijk ook zij van de daaraan door de moeder toegekende betekenis – leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de aard van die procedures (verlenging machtiging uithuisplaatsing) zich ertegen verzet dat aan de desbetreffende overwegingen bindende kracht wordt toegekend.
Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is omdat deze noodzakelijk is en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM faalt.
Het hof zal de bestreden beschikkingen bekrachtigen.