Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Reeds voordat [kind A] was geboren bestonden er zorgen over het huiselijk geweld van de vader richting de moeder en de emotionele beschikbaarheid van de ouders. Om die reden ontvingen de ouders nadat indertijd een ondertoezichtstelling was uitgesproken, verschillende vormen van hulpverlening gericht op hechting en opvoedvaardigheden. Uit het Concept Diagnostisch Onderzoeksverslag van het NIKA-traject bij Altra van medio 2016 blijkt dat de moeder ambivalent en vermijdend is gehecht door een instabiele jeugd. Dit hechtingspatroon gebruikte zij zelf in het omgaan met [kind A] . Bij afsluiting van het traject heeft Altra geadviseerd dat de moeder haar belaste verleden behandelt en verwerkt en zijn de moeder en [kind A] aangemeld bij ’t Kabouterhuis om de hechting te bevorderen. Uit het Eindverslag van ’t Kabouterhuis van 1 december 2017 blijkt echter dat dit traject vroegtijdig is stopgezet in verband met de verhuizing van het gezin naar een andere regio.
De huidige uithuisplaatsing is een direct gevolg van de acute onveiligheid die op 25 oktober 2019 aanwezig bleek nadat bij [kind B] één recente en twee oudere botbreuken werden geconstateerd. Daarnaast hadden [kind B] en [kind A] blauwe plekken. Bij het crisispleeggezin was [kind A] snel gewend. In eerste instantie sliep zij goed en ervoer zij het huis en de slaapkamer meteen als de hare. Dit is volgens de raadsonderzoekers in het raadsrapport van 5 november 2019 opvallend gedrag. Vervolgens veranderde het gedrag van [kind A] : er was sprake van verschillende kindsignalen, waaronder de alertheid van [kind A] , snel schrikken, slecht of nauwelijks slapen, problemen met corrigeren van [kind A] en broekplassen. Uit het Verslag over het gedrag van [kind A] en [kind B] van Spirit van januari tot maart 2020 blijkt dat [kind A] veel bevestiging en aandacht nodig heeft. Zij trekt negatieve aandacht en probeert de pleegouders te claimen. Zij trekt de pleegouders aan om ze vervolgens weer af te stoten. Op school wordt gezien dat [kind A] zelfbepalend gedrag vertoont. Wanneer zij gecorrigeerd wordt, kan zij die persoon uren negeren en plast zij in haar broek. Dit laatste lijkt zij te doen om (negatieve) aandacht te trekken. Ook maakt zij opzettelijk dingen stuk om dat vervolgens te ontkennen. Voornoemd gedrag wordt versterkt nadat zij omgang heeft gehad met de moeder, zo blijkt uit het Plan van Aanpak Spoedhulp van Spirit van 7 januari 2020. Inmiddels is de schoolmaatschappelijk werker ingezet om af en toe met [kind A] te praten over hoe het met haar op school gaat. Volgens Spirit heeft [kind A] een opvoeder nodig die traumasensitief kan opvoeden en achter haar gedrag kan kijken.
Uit de Observatie moeder-kind interactie van ’t Kabouterhuis over de periode februari en maart 2020 blijkt dat slechts één observatiemoment in het kader van IMH heeft plaatsgevonden als gevolg van de COVID-19 uitbraak. Daarom is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de conclusies. Geconcludeerd wordt dat de moeder het over het algemeen goed doet. Wel kan zij volgens ’t Kabouterhuis nog groeien in het bieden van structuur en leiding en het (beter) afstemmen op de beide kinderen. Blijkens de mail van de IMH-specialist van ’t Kabouterhuis van 28 april 2020 kan de behandeling met een frequentie van twee contactmomenten per week worden voortgezet.
Blijkens de rapportage van 10 februari 2020 van iPractice, praktijk GZ-psychologen, heeft de moeder de EMDR-therapie, gericht op het verwerken van haar trauma rondom de uithuisplaatsing, met goed resultaat afgerond. Wel bestaan er nog zorgen bij de GI over het zelfinzicht en de leerbaarheid van de moeder omdat zij geen hulpvraag heeft. Zij is snel overbelast doordat zij last heeft van een chronische darmziekte waarbij bij stress de klachten verergeren.
Op dit moment heeft de moeder contact met psychiater dr. Lionarons voor afname van een persoonlijkheidsonderzoek en een intelligentietest. Aan de hand daarvan moet er meer duidelijkheid komen over de manier waarop in het IMH-traject ondersteuning kan worden geboden in de relatie tussen de moeder en de kinderen en kan onderzocht worden of de moeder in staat is om aan te sluiten bij de behoefte van de kinderen, dan wel of zij leerbaar is om tot een gezonde relatie met de kinderen te komen.