Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Verlengen van de financieringen tot 1 september 2010;
De rentebedragen en overige kosten die van 1 januari 2010 tot 1 september 2010 verschuldigd zijn op de financieringen worden bij de hoofdsom opgeteld en dienen uiterlijk per 1 september 2010 te zijn voldaan.
Als extra voorwaarde voor de verlenging van de financieringen en het te verlenen uitstel van rentebetalingen willen wij ter extra zekerheid een 1ste hypothecaire inschrijving op het bedrijfspand [adres] (…);
Het bovenvermelde bedrijfspand zal zo spoedig mogelijk worden verkocht waarbij de volledige netto verkoopopbrengst ter aflossing zal dienen op de faciliteiten bij de Bank.
Omzetten rentevoet van EURIBOR naar Fortis Bank Basisrente (thans 4,85% op jaarbasis) van de EUR 570.000,- rekening courant faciliteit.
Bovenstaande voorstel is onder voorbehoud van goedkeuring fiatterende instantie binnen de Bank.
3.Beoordeling
- i) schade verkoop bedrijfspand
- ii) schade verkoop handelsvoorraad
- iii) huurderving
- iv) diverse kosten
- v) herstelkosten bedrijven
- vi) immateriële schade.
De Bank had onder de gegeven omstandigheden nooit de kredietfaciliteit mogen beëindigen en heeft te dezer zake jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld.” Aan deze opmerking heeft [appellant] echter geen rechtsgevolg verbonden. Kennelijk heeft [appellant] niet beoogd de gronden van zijn eis met deze stelling aan te vullen, zoals bedoeld in artikel 130 Rv in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv. Dat geen grondslagvermeerdering is beoogd, volgt ook uit het slot van de memorie van grieven. Daarin somt [appellant] de paragrafen uit de memorie van grieven op die volgens hem relevant zijn in het licht van artikel 130 Rv. Daarin wordt paragraaf 70 niet genoemd. Het hof laat deze opmerking reeds daarom verder buiten beschouwing. Bovendien is de stelling niet voldoende onderbouwd.
ins and outsvan de zaak, daardoor de ten laste van [appellant] uitgesproken proceskostenveroordeling van € 27.000,- ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, en hem dientengevolge de mogelijkheid is ontnomen in hoger beroep te gaan.
De rechter ten overstaan van wie de comparitie en de getuigenverhoren[zijn]
gehouden kan door omstandigheden dit vonnis niet wijzen.” Daaruit volgt niet alleen dat de rechtbank artikel 155 Rv heeft toegepast, maar ook dat zij de noodzakelijkheid van de afwijking heeft beoordeeld. Daarin ligt besloten dat de rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van de bij de rechtswisseling betrokken belangen van partijen. Bovendien heeft de rechtbank (kenbaar) acht geslagen op de verklaringen van de getuigen zoals neergelegd in de processen-verbaal (zie rov. 3.8 hiervoor) en in zoverre op de waarnemingen van mr. Marcus. Derhalve is de aanname van [appellant] dat in deze zaak niet is voldaan aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging en het beginsel van een eerlijk proces ongegrond.