ECLI:NL:GHAMS:2020:1551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.258.108/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorwaardelijk wrakingsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2020 een voorwaardelijk wrakingsverzoek van een man afgewezen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.C. Rosier, had het verzoek ingediend in het kader van een civiele procedure tegen Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR). Het verzoek tot wraking was gedaan naar aanleiding van een eerdere beschikking van het hof van 20 februari 2018, die de man als onterecht beschouwde en waarvan hij meende dat deze berustte op bedrog door JBRR. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking was ingediend op 23 december 2019, maar dat de man dit verzoek voorwaardelijk had gedaan, afhankelijk van de beslissing van het hof over het bewijsaanbod van de man. De wrakingskamer oordeelde dat de feiten en omstandigheden die de wraking zouden rechtvaardigen, nog niet aan de orde waren, en dat het verzoek daarom niet kon slagen. De beslissing werd zonder mondelinge behandeling genomen, omdat het verzoek evident faalde. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.258.108/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.258.108/01
beslissing van de wrakingskamer van 21 februari 2020
inzake het op 23 december 2019 gedane voorwaardelijke wrakingsverzoek van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Rosier.

1.Het geding

1.1
In de civiele procedure tussen de man en Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam (hierna te noemen: JBRR), bij het gerechtshof Amsterdam bekend onder voormeld zaaknummer, heeft de man bij fax van 3 december 2019 - naar de wrakingskamer begrijpt - een voorwaardelijk verzoek tot wraking willen doen. Het hof heeft deze fax geretourneerd en de man bericht dat verzoeken en stukken alleen via een advocaat kunnen worden ingediend.
1.2
Bij brief van 20 december 2019, bij het hof ingekomen op 23 december 2019, heeft de advocaat van de man voornoemd faxbericht in het geding gebracht. Bij brief van 24 december 2019 heeft mr. Rosier, nadat het hof hier telefonisch om had verzocht, een nadere toelichting op het voorwaardelijke wrakingsverzoek van de man gegeven.
1.3
Het verzoek strekt tot wraking van mr. G.W. Brands-Bottema en/of mr. M.T. Hoogland en/of mr. W.K. van Duren.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
In de hoofdzaak heeft de man verzocht de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 20 februari 2018 (in de zaken met zaaknummers 200.202.569/01, 200.187.458/01 en 200.187.458/02) te herroepen, omdat deze volgens de man berust op bedrog, door JBRR gepleegd. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van de meervoudige familiekamer van het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2019, ten overstaan van voornoemde raadsheren.
2.2
Uit de brief van mr. Rosier van 24 december 2019 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Voorwaardelijke wraking
De man heeft uw Hof voorwaardelijk gewraakt. (…)

De man stelt vast dat er bij het (wederom) afwijzen van het horen van leugenachtige medewerkers van de gecertificeerde instelling JBRR (er) sprake is van een procedurele beslissing waarbij de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker is gewekt.”
“In het kader van een eerlijk proces, ziet de man graag het horen van de getuigen middels een tussenbeslissing voordat een eindbeslissing wordt genomen.

Mocht u middels een tussenbeslissing diverse medewerkers van JBRR willen horen, dan heeft de man geen enkel belang (meer) bij wraking, zodat een wrakings-behandeling dan niet (meer) nodig is.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan, op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 37 lid 1 Rv).
3.2
De wrakingskamer begrijpt het verzoek van de man aldus dat het is gedaan, uitsluitend voor het geval dat het hof het door de man gedane bewijsaanbod zou passeren. Nu hiervan thans (nog) geen sprake is - en de feiten of omstandigheden waarop de wrakingsgrond berust, zich derhalve (nog) niet hebben voorgedaan - kan het verzoek niet slagen en zal het daarom worden afgewezen. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:1009), waarnaar de man verwijst, maakt dit niet anders. De wrakingskamer neemt deze beslissing zonder voorafgaande mondelinge behandeling omdat het verzoek evident faalt.
3.3.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.M.J. Quaedvlieg, J.F. Aalders en A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2020.