ECLI:NL:GHAMS:2020:1900

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
000429-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand verzoekschriftprocedure in hoger beroep na niet-ontvankelijk verklaring in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2020. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding in verband met een ondergane verzekering. De appellant had een verzoekschrift ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat het inleidende verzoek ook tijdig was ingediend. De strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en er was geen toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot).

Het hof heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van een schadevergoeding van € 630,00 voor de ondergane verzekering. Echter, voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in hoger beroep oordeelde het hof dat deze voor rekening van de appellant moesten blijven, omdat de rechtbank eerder had verzuimd om een ondertekend verzoekschrift te ontvangen. De advocaat-generaal had opgemerkt dat de rechtbank de raadsvrouw van de appellant tweemaal had verzocht om een ondertekend verzoekschrift in te dienen, maar dat dit niet was gebeurd.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het heeft de appellant een vergoeding van € 630,00 toegekend op basis van artikel 533 Sv en een vergoeding van € 280,00 voor de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen en de onverwijlde betekening van de beschikking aan de appellant bevolen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de voorzitter en griffier ondertekend.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000429-20 (530 Sv) en 000428-20 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13/121298-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2020 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 oud en 591a oud van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[Appellant],
geboren te Amsterdam op [Geboortedatum] 1994,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. A.M. Timorason.
Paternottestraat 4A, 1811 KG Alkmaar.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 24 maart 2020 ingesteld namens verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 23 juni 2020 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Met kennisgeving hiervan is appellant noch diens advocaat in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 630,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 560,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot).
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering tot een bedrag van € 630,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat in eerste aanleg – ook na twee schriftelijke rappels van de rechtbank – is verzuimd een mede door appellant ondertekend verzoek over te leggen en dat het hoger beroep is ingesteld om dit verzuim te herstellen. Om die reden moeten de kosten rechtsbijstand in verband met het hoger beroep voor rekening van appellant blijven.
De advocaat van appellant heeft per mail van 22 juni 2020 haar standpunt aangevuld in dier voege dat ook de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komen. De verdediging is van mening dat – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – het ontbreken van een handtekening tijdens een raadkamerzitting van de rechtbank had kunnen worden hersteld. De rechtbank had verzoeker en diens raadsvrouw moeten oproepen voor een behandeling in raadkamer teneinde appellant de gelegenheid te bieden alsnog het verzuim te herstellen. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten, was het instellen van appel namens verzoeker noodzakelijk en dienen ook de kosten daarvoor te worden vergoed.
Het hof overweegt dat de rechtbank tot tweemaal toe de raadsvrouw van appellant schriftelijk heeft verzocht een mede door appellant ondertekend verzoekschrift in te dienen. Bij het tweede verzoek is voorts aan de raadvrouw te kennen gegeven dat indien niet binnen 14 dagen een ondertekend verzoekschrift is ontvangen, het verzoekschrift buiten de zitting om niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Door de raadsvrouw is niet aangevoerd dat deze brieven haar niet hebben bereikt en evenmin heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij wel een ondertekend verzoekschrift tijdig aan de rechtbank heeft gezonden dan wel dat zij anderszins heeft gereageerd op de brieven van de rechtbank. Onder die omstandigheden is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn appellant een vergoeding toe te kennen voor rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in appel.
Gronden van billijkheid zijn wel aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift ten bedrage van € 280,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 630,00 (zeshonderddertig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 7 juli 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 910,00 (negenhonderdtien euro) op bankrekeningnummer NL22 INGB 0004 0585 89 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden
Cleerdin & Hamer advocaten o.v.v. 193364 AMT.
Amsterdam, 7 juli 2020,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.