ECLI:NL:GHAMS:2020:1903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
200.273.353/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake dwangsommen en medewerking aan boedelbeschrijving na overlijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat [geïntimeerde] niet voldoende had meegewerkt aan de boedelbeschrijving van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, wat leidde tot de verbeurdverklaring van dwangsommen. De zaak betreft de uitleg van een dwangsombeslissing die aan [geïntimeerde] was opgelegd, waarbij zij werd verplicht om alle door de notaris gevraagde bescheiden en gegevens te verstrekken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medewerking van [geïntimeerde] en haar zoon [X] aan de notaris. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet in voldoende mate heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de beschikking van de kantonrechter, en dat de dwangsommen derhalve zijn verbeurd. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij zij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.273.353/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/13/676368 KG ZA 19-1245
arrest van de meervoudige familiekamer van 14 juli 2020
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] , Duitsland,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.D. Meerburg te Groningen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B. Coskun te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 20 januari 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2019, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
De appeldagvaarding, met producties, bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis;
- memorie van antwoord, met een productie.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog bij uitvoerbaar te verklaren arrest de vorderingen van [geïntimeerde] geheel zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] , c.q. afwijzing van de vorderingen van [appellante] , met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerde] was gehuwd met [erflater] (hierna: erflater). Het huwelijk is ontbonden door het overlijden van erflater na een geweldsincident op 12 september 2017. [appellante] is de dochter uit een eerdere relatie van erflater.
2.3
Erflater heeft geen testament opgemaakt, zodat de wettelijke verdeling van toepassing is. [appellante] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.4
Bij beschikking van 27 november 2018 heeft de kantonrechter te Amsterdam op verzoek van [appellante] een bevel tot boedelbeschrijving gegeven en is notaris mr. J.P. van Harseler van Schut en Van Os Notarissen aangewezen om de boedelbeschrijving op te maken. [geïntimeerde] heeft zich gerefereerd aan het verzoek, met uitzondering van de verzochte kostenveroordeling. Zij is onder andere bevolen om “medewerking te verlenen aan afgifte binnen de door de notaris gestelde termijn van alle door de notaris gevraagde bescheiden en gegevens op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel na het verstrijken van de door de notaris gestelde termijn dat verweerder (hof: [geïntimeerde] ) niet voldoet aan het verzoek van de notaris, met een maximum van € 25.000,00”.
De beschikking is aan [geïntimeerde] betekend op 17 december 2018.
2.5
De uitvoerende kandidaat-notaris, mr. Van Hazendonk, heeft [geïntimeerde] bij brief aan haar (toenmalige) advocaat van 4 december 2018 om informatie verzocht en daarbij een “vragenlijst ten behoeve van het opstellen van een boedelbeschrijving” toegezonden. Op deze vragenlijst komen onder andere de volgende vragen voor:
“(…)
2. Omvat de nalatenschap een aandeel in het vermogen van een vennootschap, (…). In het bevestigende geval ontvang ik graag nadere gegevens.
3. Is sprake van een eigen huis, tweede huis, beleggingspand (…)? In het bevestigende geval ontvang ik graag inzage in de eigendomsbewijzen en verdere papieren (b.v. taxatierapporten).
(…)
5. Zijn er bankrekeningen en/of girorekeningen (…)? In het bevestigende geval ontvang ik graag een opgave van de banken of instellingen, de rekeningnummers en de saldi per de overlijdensdatum. (…)”
2.6
Op 23 april 2019 heeft mr. Van Hazendonk de (toenmalige) advocaat van [geïntimeerde] per e-mail herinnerd aan de brief van 4 december 2018 en geschreven:
“Vervolgens hebt u op 4 februari jongstleden (…) telefonisch meegedeeld dat u binnen drie weken inhoudelijk zou reageren. Sindsdien heb ik niets van u vernomen.
Teneinde de gevraagde boedelbeschrijving te kunnen opstellen, verzoek ik u mij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 4 mei aanstaande het gevraagde te verstrekken.”
2.7
Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft [X] (hierna: [X] ), de jongmeerderjarige zoon van [geïntimeerde] , aan de notaris geschreven dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn boekhouder de gevraagde informatie aan de notaris had gegeven, maar dat dat kennelijk niet was gebeurd. Hij schrijft verder dat hij zijn boekhouder heeft verzocht de documenten “vandaag” aan de notaris te leveren.
2.8
Op 9 mei 2019 heeft de notaris aan de advocaat van [appellante] gemaild dat zij informatie had ontvangen.
2.9
Nadat partijen op 2 juli 2019 van de notaris een ontwerp-akte van boedelbeschrijving hadden ontvangen, heeft de advocaat van [appellante] aan de notaris op 16 juli 2019 opgegeven welke informatie ontbrak.
2.1
Bij e-mail van 19 juli 2019 heeft de notaris [appellante] bericht dat zij [geïntimeerde] had verzocht de door [appellante] gestelde vragen te beantwoorden. [X] heeft bij e-mail van dezelfde dag om uitstel gevraagd in verband met zijn pelgrimstocht naar Mekka van 29 juli tot en met 24 augustus 2019. De notaris heeft daarop geantwoord:
“Ik verzoek je dan de opdrachten voor de taxaties voor 29 juli te verstrekken (…), zodat die gevraagde informatie voor 19 augustus er is. Voor het beantwoorden van de overige vragen stel ik als uiterste termijn 1 september 2019.”
2.11
Op 3 september 2019 heeft [X] aan de notaris informatie en documenten gemaild, waaronder een taxatie van het pand aan de [adres 1] te [plaats] en stukken betreffende [B.V.1] ( [B.V.1] ). In een e-mail van 20 september 2019 aan de advocaat van [appellante] citeert de notaris uit die e-mail van 3 september 2019 en besluit met:
“Ik kan niet bevestigen of de wederpartij bewust vertraagt. Ik moet met u constateren dat de informatie nog niet compleet is, maar ook dat [X] mij wel informatie aanlevert.”
2.12
Op 10 oktober 2019 heeft de notaris aan de advocaat van [appellante] bericht:
“Bij deze bericht ik u dat ik zojuist (…) de heer [X] namens zijn moeder uitgebreid heb gesproken over de diverse voor de boedelbeschrijving benodigde stukken.
Ik constateer dat de door hem aangeleverde informatie bijna compleet is en voor zover die niet compleet is, wordt op korte termijn duidelijkheid voorzien. Hij heeft aannemelijk gemaakt dat zijn moeder op korte termijn de informatie sluitend zal hebben, voor zover dit objectief gezien mogelijk is.
Ik kan u op dit moment niet toezeggen wanneer dit rond zal zijn, omdat ik afhankelijk ben van derden (onder meer een taxateur).(…) Zoon [X] heeft mij duidelijk gemaakt dat hij medewerking verleent om ook de laatste informatie sluitend te krijgen, voor zo ver dat mogelijk is. (…)
Ik wil u dan ook verzoeken de aangekondigde dwangsom niet op te leggen, aangezien de medewerking van de kant van de wederpartij er ten volle is.
Nogmaals, u hoort inhoudelijk van mij, zodra de informatie compleet is en ik voorzie dat dat nog deze maand het geval zal zijn.”
2.13
De notaris heeft op dezelfde dag in een brief een citaat van voormelde tekst aan [X] gemaild. Zij heeft daarbij aan [X] bevestigd de afspraak dat de notaris “op korte termijn” van hem ontvangt:
“- Kopieën van de dagafschriften van de saldi van alle bankrekeningen op de sterfdatum van je vader, zowel van de bankrekeningen op zijn naam als van die op naam van je moeder.
- De naam van de taxateur(s) die op dit moment bezig is de taxaties van de overige onroerende zaken te verrichten.
- De namen van de accountant(s) die bezig is of zijn geweest de jaarstukken van de vennootschappen op te stellen en hun bevindingen.
Uitdrukkelijk ben ik geïnteresseerd in de conclusie(s) dat het niet mogelijk was de jaarstukken te produceren.”
2.14
In opdracht van [appellante] heeft de deurwaarder op 14 oktober 2019 een exploot uitgebracht aan [geïntimeerde] , waarin haar is aangezegd dat zij, omdat zij zich niet heeft gehouden aan de veroordeling die in de beschikking van 27 november 2018 is omschreven, dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 25.000,-.
[appellante] heeft vervolgens beslag gelegd op de bankrekening van [geïntimeerde] . Aan [appellante] is als gevolg daarvan door de bank een bedrag van ongeveer € 1.800,- uitgekeerd.
2.15
Op 5 december 2019 heeft de notaris aan de advocaat van [geïntimeerde] naar aanleiding van diens telefonisch verzoek onder meer geschreven:
“(...) Ik heb hem echter niet kunnen betrappen op onwil of tegenwerking bij het aanleveren van de informatie. Hij heeft mij bij herhaling laten weten zijn best te doen en aan te lopen tegen omstandigheden, zowel in direct verband met het overlijden van de erflater als andere omstandigheden die een rol speelden bij het zoeken naar relevante dienstverleners, die invloed hadden op het vergaren van de informatie.”
2.16
De notaris heeft op 6 december 2019 aan partijen een aangepaste conceptakte boedelbeschrijving gezonden.

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg na vermindering van eis – samengevat weergegeven – gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld om op straffe van een dwangsom de executie van de bij de beschikking van de kantonrechter van 27 november 2018 opgelegde dwangsommen, voor zover verbeurd tot 6 december 2019, te staken en gestaakt te houden, meer specifiek voor zover deze verbeurd zijn als gevolg van de vermeende late aanlevering van bescheiden omstreeks mei 2019. Ook heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] de reeds geïncasseerde bedragen moet terugbetalen en haar te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met rente en de nakosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen toegewezen, aldus dat [appellante] is bevolen de tenuitvoerlegging van de beschikking van de kantonrechter van 27 november 2018 voor wat betreft de aanspraken van [appellante] op verbeurde dwangsommen over de periode tot 6 december 2018 te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan indien zij niet aan het bevel voldoet, met een maximum van € 25.000,-. Tevens is [appellante] veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] terug te betalen de bedragen die ingevolge het gelegde beslag zijn uitbetaald en is zij veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met zeven grieven op.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.3
In de onderhavige zaak is sprake van een executiegeschil over dwangsommen. Ter beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat dwangsommen zijn verbeurd, zal het hof hetzelfde criterium hanteren als de voorzieningenrechter, nu hiertegen niet is gegriefd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat moet worden vastgesteld wat doel en strekking zijn van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden, waarbij geldt dat de veroordeling niet verder mag strekken dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel noodzakelijk is. De draagwijdte van een gegeven verbod of bevel dient dus beperkt te worden uitgelegd. Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, moeten vervolgens de ter uitvoering van de beschikking verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals die is uitgelegd. Daarbij geldt dat geen dwangsommen zijn verbeurd indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht.
3.4
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het doel van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden in dit geval is dat [geïntimeerde] , althans haar oudste zoon [X] namens haar, medewerking verleent aan het afgeven van alle relevante bescheiden, opdat de notaris de boedelbeschrijving kan uitvoeren.
De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat een redelijke uitleg van de tekst van de beschikking van 27 november 2018 meebrengt dat de dwangsom wordt verbeurd als [geïntimeerde] niet naar vermogen meewerkt aan de boedelbeschrijving, maar dat het enkele overschrijden van een door de notaris gegeven termijn die conclusie nog niet rechtvaardigt. In dit kader heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat de notaris herhaaldelijk heeft verklaard dat zij medewerking van [X] ervaart en dat de notaris daarnaar heeft gehandeld door [geïntimeerde] een aantal keer nieuwe termijnen te geven voor het aanleveren van (aanvullende) stukken.
Op grond van de navolgende omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [geïntimeerde] , gegeven de termijnoverschrijding die heeft plaatsgehad, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij naar vermogen heeft meegewerkt aan de boedelbeschrijving:
- de notaris heeft verklaard dat [geïntimeerde] , althans [X] voldoende (of zelfs “ten volle”) meewerkt;
- voor [geïntimeerde] en [X] is het lastig om aan informatie en stukken te komen, in aanmerking genomen dat erflater voor zijn eigen restaurant is doodgeschoten en het Openbaar Ministerie in verband met het strafrechtelijk onderzoek onder andere strafrechtelijk beslag op alle administratie heeft gelegd. [geïntimeerde] spreekt bovendien geen Nederlands en is daarom afhankelijk van de bijstand van [X] , die ten tijde van het bestreden vonnis pas 22 jaar oud en student was. Geen van beiden was op de hoogte van de bedrijfsvoering van de ondernemingen van erflater, zodat het hen dus tijd kostte om zich daarin in te werken;
- [X] heeft op 4 februari 2019 gereageerd op het verzoek om informatie van de notaris en heeft daarna vanaf 8 of 9 mei 2019 met tussenpozen diverse stukken aangeleverd.
De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] onvoldoende medewerking verleent of de zaken traineert. Evenmin is er reden om te veronderstellen dat de boedelbeschrijving niet binnen aanvaardbare termijn kan worden afgerond. Dat [appellante] bezwaar heeft tegen de wijze van waardering van de aandelen in [B.V.1] en [B.V.2] heeft de voorzieningenrechter in het kader van het kort geding niet relevant geacht.
De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat niet aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat onder al deze omstandigheden meer inspanningen en zorgvuldigheid van [geïntimeerde] kon worden gevergd dan zij heeft betracht, met als gevolg dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd, zodat de executie dient te worden gestaakt.
3.5
Met haar tweede grief komt [appellante] op tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat het doel is dat [geïntimeerde] ,
althans haar oudste zoon [X] namens haar(cursivering hof) medewerking verleent. Volgens [appellante] is het aan [geïntimeerde] om inlichtingen te verstrekken. Wie zij inschakelt bij het verzamelen en communiceren van die inlichtingen is aan haar. Zij heeft weliswaar [X] verzocht de communicatie met de notaris te onderhouden, maar er zijn ook andere tussenpersonen ingeschakeld. De relevantie van de verwijzing naar de rol van [X] is volgens [appellante] onbegrijpelijk.
Deze grief faalt. In de eerste plaats heeft [appellante] geen conclusie aan de grief verbonden, zodat niet duidelijk is wat [appellante] met de grief wenst te bereiken. Verder geldt dat indien en voor zover [appellante] meent dat als gevolg van de verwijzing naar [X] de verplichting om de relevante bescheiden af te geven, op hem is komen te rusten in plaats van op [geïntimeerde] , de grief op een verkeerde lezing van het bestreden vonnis berust. Immers, uit het bestreden vonnis volgt dat de verplichting op [geïntimeerde] blijft rusten. Zo komt de voorzieningenrechter onder andere tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat meer inspanningen en zorgvuldigheid van [geïntimeerde] konden worden gevergd dan zij heeft betracht (r.o.4.8). [X] is slechts degene die namens haar informatie aan de notaris gaf, zoals [appellante] zelf ook aanvoert.
3.6
De grieven 1 en 3 tot en met 7 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
[appellante] stelt dat het bevel in de beschikking van 27 november 2018 duidelijk en scherp geformuleerd is, nu daarin is opgenomen dat [geïntimeerde] ‘alle door de notaris gevraagde bescheiden en gegevens’ dient af te geven ‘binnen de door de notaris gestelde termijn’. [geïntimeerde] heeft echter niet gereageerd op de brief van 4 december 2018 van de notaris, te laat en niet volledig op haar brief van 23 april 2019 en eveneens te laat en niet volledig op de gestelde termijnen in de e-mail van 19 juli 2019 van de notaris. Niet goed valt in te zien, waarom het overschrijden van de door de notaris gestelde termijnen niet de conclusie zou rechtvaardigen dat dwangsommen zijn verbeurd (grief 3). De nieuwe termijnen zijn gegeven omdat [geïntimeerde] niet en/of onvolledig reageerde op de eerder gegeven termijnen. Slechts eenmaal heeft [geïntimeerde] een verlenging gevraagd en gekregen. Volgens [appellante] kan niet worden gezegd dat het stellen van nieuwe termijnen kan bijdragen aan het oordeel dat door [geïntimeerde] naar vermogen heeft meegewerkt (grief 4). Voorts voert [appellante] aan dat niet van belang is hoe de notaris de medewerking van [geïntimeerde] ervaart en hoe de notaris hierover denkt, nog daargelaten dat raadselachtig is hoe de notaris tot die conclusie is gekomen (grief 5). De grieven 1, 6, en 7 richten zich tot slot tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter die betrekking hebben op het oordeel dat [geïntimeerde] naar vermogen heeft meegewerkt. [appellante] betoogt dat [geïntimeerde] geen informatie heeft gegeven over de – samengevat – vermogenspositie van de aandelen in [B.V.1] en [B.V.2] per overlijdensdatum, terwijl dat wel mogelijk was. De aandelen in de vennootschappen zijn per 21 augustus 2018 verkocht voor een bedrag van € 200.000,-. Hoewel een discussie over waardering (mogelijk) buiten de context van de informatievoorziening valt, is dit volgens [appellante] anders wanneer de aangeleverde informatie evident onjuist en onvolledig is. Aan de hand van de jaarcijfers 2016 en het opgestelde taxatierapport in verband met de verkoop van de aandelen heeft [appellante] vragen over onder andere een aantal balansposten van beide vennootschappen. Het verstrekken van de verzochte informatie ligt in het vermogen van [geïntimeerde] zonder dat het doen van die opgave als onredelijk belastend kan worden aangemerkt.
Voorts heeft [geïntimeerde] in haar mail van 8 mei 2019 niet gemeld dat erflater ook aandelen hield in [B.V.3] en [B.V.4] , terwijl niet is gebleken dat het niet mogelijk was om deze gegevens per 4 mei 2018 (hof: bedoeld zal zijn 2019) aan te leveren, niet in de laatste plaats omdat [X] sinds 15 augustus 2018 als bestuurder van deze laatste vennootschap staat geregistreerd. Ook de informatie over de drie onroerende zaken en de saldi op de bankrekeningen is niet tijdig aangeleverd. Informatie over al deze vermogensbestanddelen is van belang voor de boedelbeschrijving en het lag in het vermogen van [geïntimeerde] om de betreffende informatie te geven binnen de door de notaris gestelde termijnen. De door de voorzieningenrechter bij haar oordeel betrokken omstandigheden met betrekking tot de omstandigheden rond het overlijden van erflater, de beschikbaarheid van de benodigde informatie en de situatie van [geïntimeerde] en [X] zijn volgens [appellante] geen belemmering om aan de gegevensvoorziening te voldoen. De eerste termijn die door de notaris gegeven is, ligt ruim anderhalf jaar na het overlijden van erflater en moet voldoende zijn om de gevraagde gegevens te verzamelen. In beslag genomen bedrijfsadministratie wordt in het algemeen binnen één tot twee weken teruggegeven. Verder zijn de aan [B.V.1] toebehorende activa in augustus 2018 verkocht. [X] trad hierbij op als bestuurder van de verkoper en voor één van de kopers, een door hem op 13 juli 2018 opgerichte besloten vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder is. Als [geïntimeerde] en [X] ondanks beperkingen van taal, jeugdigheid, onervarenheid en dergelijke tot deze transactie in staat waren, valt volgens [appellante] niet goed in te zien waarom andere gegevens niet in mei 2019 aangeleverd konden worden, gegevens die voor een groot deel ook niets met de bedrijfsvoering te maken hadden.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.7
Het hof overweegt dat het in de beschikking van 27 november 2018 gegeven bevel is afgegeven overeenkomstig het verzoek van [appellante] . [geïntimeerde] heeft zich, bijgestaan door een advocaat, aan dat verzoek van [appellante] gerefereerd vanwege de tussen partijen bereikte overeenstemming over de (wijze van de) te verlenen medewerking. Het bevel is duidelijk geformuleerd en uitgewerkt: [geïntimeerde] dient medewerking te verlenen aan afgifte binnen de door de notaris gestelde termijn van alle door de notaris gevraagde bescheiden en gegevens, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel na het verstrijken van de door de notaris gestelde termijn dat [geïntimeerde] niet aan het verzoek van de notaris voldoet. Het verweer van [geïntimeerde] dat sprake is van een niet uitgewerkte bepaling met veel ruimte voor de uitleg daarvan, treft dan ook geen doel.
3.8
Niet in geschil is dat het doel van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden, is dat [geïntimeerde] haar medewerking verleent aan het afgeven van alle relevante bescheiden, opdat de notaris de boedelbeschrijving kan opstellen. Gelet hierop en op het hiervoor in 3.3 weergegeven criterium, dient de veroordeling aldus te worden begrepen dat [geïntimeerde] de verzochte informatie tijdig, dat wil zeggen binnen de door de notaris gestelde termijn, dient af te geven voor zover zij over de verzochte informatie beschikt of kan beschikken. Voor het verbeuren van de dwangsommen hoeft van moedwillige obstructie geen sprake te zijn.
Het hof dient te beoordelen of aannemelijk is dat een bodemrechter van oordeel zal zijn dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd. Hiertoe wordt het volgende van belang geacht.
Gelet op de bewoordingen in de brief van de notaris van 23 april 2019 en haar e-mail van 19 juli 2019, kunnen de daarin gestelde termijnen niet anders dan als uiterste termijnen worden gelezen. Voor de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] dat sprake is van “zachte deadlines” heeft het hof geen aanwijzingen aangetroffen. [geïntimeerde] heeft op de verzoeken om informatie van de notaris niet of buiten de gegeven termijnen gereageerd. Zij heeft slechts eenmaal, op 19 juli 2019, om uitstel verzocht, welk uitstel door de notaris bij haar voormelde e-mail van 19 juli 2019 is verleend. [appellante] heeft voorts onbetwist gesteld dat [geïntimeerde] bij de stukken die zij op 9 mei 2019 aan de notaris heeft toegezonden, geen melding heeft gemaakt van de aandelen in [B.V.3] en [B.V.4] en heeft nagelaten informatie over de saldi op bankrekeningen te verstrekken, terwijl de notaris deze informatie al bij brief van 4 december 2018 had verzocht. Ook heeft [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende betwist dat zij niet vóór 29 juli 2019 opdracht heeft gegeven tot taxatie van de panden aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , alle te [plaats] .
[geïntimeerde] heeft derhalve te laat en onvolledig op de verzoeken van de notaris gereageerd. Aldus heeft zij in beginsel de dwangsommen verbeurd, mede in aanmerking genomen dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat zij niet over de gevraagde informatie beschikte of kon beschikken. Dit zou anders kunnen zijn wanneer een bodemrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat het onredelijk zou zijn van [geïntimeerde] meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dat zij heeft betracht. Naar het voorlopig oordeel van het hof is daarvan geen sprake. Zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd, ligt de eerste termijn die de notaris heeft gegeven, anderhalf jaar na het overlijden van erflater. Dat op dat moment de omstandigheden die de voorzieningenrechter in aanmerking heeft genomen (waaronder met name het strafrechtelijke beslag en het in moeten werken in de bedrijfsvoering van de bedrijven van erflater), nog een rol speelden, is door [appellante] betwist en door [geïntimeerde] niet nader onderbouwd. Bovendien had dat [geïntimeerde] niet ervan hoeven te weerhouden in ieder geval melding te maken van de aanwezigheid van de aandelen in [B.V.3] en [B.V.4]
De omstandigheid dat de boekhouder de verzochte gegevens niet tijdig heeft aangeleverd, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, leidt vooralsnog niet tot een ander oordeel, nu zij zelf degene is op wie de verplichting tot het verschaffen van informatie ligt en niet is gesteld of gebleken dat zij de boekhouder (steeds) voldoende tijdig om de betreffende informatie heeft verzocht.
[geïntimeerde] heeft evenmin afdoende verklaard waarom zij de verzochte banksaldi niet heeft doorgegeven of waarom de opdracht tot taxatie van de verschillende panden niet binnen de door de notaris gestelde termijn kon worden gegeven.
Op basis van de thans in het geding gebrachte stukken acht het hof voorts vooralsnog niet aannemelijk dat de notaris nieuwe termijnen heeft gegeven omdat [geïntimeerde] meewerkte. De reden daarvoor lijkt eerder te zijn gelegen in de omstandigheid dat [geïntimeerde] de gevraagde informatie nog niet dan wel niet volledig had gegeven. Dat de notaris, zoals [geïntimeerde] verder nog naar voren heeft gebracht, van mening is dat [geïntimeerde] , althans [X] , meewerkt en zij [X] (en daarmee [geïntimeerde] ) niet heeft kunnen betrappen op onwil of tegenwerking, maakt het voorgaande niet anders. Uit die enkele omstandigheid volgt immers niet zonder meer dat [geïntimeerde] naar vermogen heeft meegewerkt aan haar veroordeling tot afgifte van de door de notaris verzochte informatie dan wel dat het onredelijk zou zijn van haar meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan dat zij ter voldoening aan haar veroordeling heeft betracht.
3.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] de dwangsommen heeft verbeurd, aangezien zij niet uiterlijk op 4 mei 2019 en 1 september 2019 de op dat moment door de notaris verzochte informatie heeft gegeven en vooralsnog niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] niet meer inspanningen had kunnen verrichten om de gevraagde stukken aan te leveren.
Zoals hiervoor overwogen, heeft [geïntimeerde] eerst op 8 mei 2019 een deel van de verzochte informatie verstrekt. Gelet hierop en nu zij, blijkens de hiervoor in 2.3 aangehaalde brief van de notaris, in elk geval op 10 oktober 2019 nog niet de op uiterlijk 4 mei 2019 te verstrekken informatie met betrekking tot de saldi van de bankrekeningen en de na verleend uitstel uiterlijk 29 augustus 2019 te verstrekken taxatierapporten had verstrekt, heeft zij de dwangsommen tot een maximum verbeurd. Voor het staken van de executie bestaat daarom geen grond.
In zoverre slagen de grieven 1 en 3 tot en met 7.
Slotsom
3.1
De slotsom is dat de grieven (ten dele) slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in kort geding:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende,
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 81,- aan verschotten en € 980,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 434,96 aan verschotten en € 1.074,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, C.M.J. Peters en T.A.M. Tijhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.