Niet in geschil is dat het doel van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden, is dat [geïntimeerde] haar medewerking verleent aan het afgeven van alle relevante bescheiden, opdat de notaris de boedelbeschrijving kan opstellen. Gelet hierop en op het hiervoor in 3.3 weergegeven criterium, dient de veroordeling aldus te worden begrepen dat [geïntimeerde] de verzochte informatie tijdig, dat wil zeggen binnen de door de notaris gestelde termijn, dient af te geven voor zover zij over de verzochte informatie beschikt of kan beschikken. Voor het verbeuren van de dwangsommen hoeft van moedwillige obstructie geen sprake te zijn.
Het hof dient te beoordelen of aannemelijk is dat een bodemrechter van oordeel zal zijn dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd. Hiertoe wordt het volgende van belang geacht.
Gelet op de bewoordingen in de brief van de notaris van 23 april 2019 en haar e-mail van 19 juli 2019, kunnen de daarin gestelde termijnen niet anders dan als uiterste termijnen worden gelezen. Voor de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] dat sprake is van “zachte deadlines” heeft het hof geen aanwijzingen aangetroffen. [geïntimeerde] heeft op de verzoeken om informatie van de notaris niet of buiten de gegeven termijnen gereageerd. Zij heeft slechts eenmaal, op 19 juli 2019, om uitstel verzocht, welk uitstel door de notaris bij haar voormelde e-mail van 19 juli 2019 is verleend. [appellante] heeft voorts onbetwist gesteld dat [geïntimeerde] bij de stukken die zij op 9 mei 2019 aan de notaris heeft toegezonden, geen melding heeft gemaakt van de aandelen in [B.V.3] en [B.V.4] en heeft nagelaten informatie over de saldi op bankrekeningen te verstrekken, terwijl de notaris deze informatie al bij brief van 4 december 2018 had verzocht. Ook heeft [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende betwist dat zij niet vóór 29 juli 2019 opdracht heeft gegeven tot taxatie van de panden aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , alle te [plaats] .
[geïntimeerde] heeft derhalve te laat en onvolledig op de verzoeken van de notaris gereageerd. Aldus heeft zij in beginsel de dwangsommen verbeurd, mede in aanmerking genomen dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat zij niet over de gevraagde informatie beschikte of kon beschikken. Dit zou anders kunnen zijn wanneer een bodemrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat het onredelijk zou zijn van [geïntimeerde] meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dat zij heeft betracht. Naar het voorlopig oordeel van het hof is daarvan geen sprake. Zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd, ligt de eerste termijn die de notaris heeft gegeven, anderhalf jaar na het overlijden van erflater. Dat op dat moment de omstandigheden die de voorzieningenrechter in aanmerking heeft genomen (waaronder met name het strafrechtelijke beslag en het in moeten werken in de bedrijfsvoering van de bedrijven van erflater), nog een rol speelden, is door [appellante] betwist en door [geïntimeerde] niet nader onderbouwd. Bovendien had dat [geïntimeerde] niet ervan hoeven te weerhouden in ieder geval melding te maken van de aanwezigheid van de aandelen in [B.V.3] en [B.V.4]
De omstandigheid dat de boekhouder de verzochte gegevens niet tijdig heeft aangeleverd, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, leidt vooralsnog niet tot een ander oordeel, nu zij zelf degene is op wie de verplichting tot het verschaffen van informatie ligt en niet is gesteld of gebleken dat zij de boekhouder (steeds) voldoende tijdig om de betreffende informatie heeft verzocht.
[geïntimeerde] heeft evenmin afdoende verklaard waarom zij de verzochte banksaldi niet heeft doorgegeven of waarom de opdracht tot taxatie van de verschillende panden niet binnen de door de notaris gestelde termijn kon worden gegeven.
Op basis van de thans in het geding gebrachte stukken acht het hof voorts vooralsnog niet aannemelijk dat de notaris nieuwe termijnen heeft gegeven omdat [geïntimeerde] meewerkte. De reden daarvoor lijkt eerder te zijn gelegen in de omstandigheid dat [geïntimeerde] de gevraagde informatie nog niet dan wel niet volledig had gegeven. Dat de notaris, zoals [geïntimeerde] verder nog naar voren heeft gebracht, van mening is dat [geïntimeerde] , althans [X] , meewerkt en zij [X] (en daarmee [geïntimeerde] ) niet heeft kunnen betrappen op onwil of tegenwerking, maakt het voorgaande niet anders. Uit die enkele omstandigheid volgt immers niet zonder meer dat [geïntimeerde] naar vermogen heeft meegewerkt aan haar veroordeling tot afgifte van de door de notaris verzochte informatie dan wel dat het onredelijk zou zijn van haar meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan dat zij ter voldoening aan haar veroordeling heeft betracht.