ECLI:NL:GHAMS:2020:1972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
23-001301-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake telen van hennep en diefstal van elektriciteit met brandgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit in zijn huurwoning. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van 344 hennepplanten en het wederrechtelijk wegnemen van 4.842 kWh elektriciteit, toebehorende aan Liander. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de hennepplantage, omdat hij de slaapkamer had verhuurd aan een onbekende huurder. Het hof verwierp deze verklaring en oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. Het hof achtte de bewezenverklaring van de tenlastelegging wettig en overtuigend, ondanks de verdediging van de raadsman. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, waarbij het hof de ernst van de feiten en het brandgevaar dat door de illegale stroomaansluiting was ontstaan, in aanmerking nam. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.350,00 gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001301-19
datum uitspraak: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-182320-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 30 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) 344 hennepplanten, althans groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.hij in de periode in of omstreeks 26 maart 2017 tot en met 30 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, te weten 4.842 KwH, althans een grote hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de bewezenverklaring en de op te leggen straf dan de politierechter. Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt het hof dat met betrekking tot Opiumwetdelicten vaak in tenlasteleggingen voorkomende passages als “… zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I/II” moeten worden beschouwd als een louter kwalificatieve zinsnede die geen deel uitmaakt van de feitsomschrijving, zodat de bewijsvraag daarop geen betrekking heeft.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft tegenover de politie en op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij de slaapkamer in zijn huurwoning aan het [adres 2] te Amsterdam had verhuurd aan ene ‘[naam]’ en dat hij er niet van op de hoogte was dat zich in die slaapkamer een hennepplantage bevond. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij wel een elektriciteitskabel heeft gezien, maar niet wist waar deze vandaan kwam, daarvan overigens ook geen verstand heeft en niet dacht dat de kabel iets met hennepteelt te maken had.
De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, zich baserende op de verklaring van de verdachte, aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op het voorhanden hebben van de hennepplanten ontbreekt en heeft in twijfel getrokken dat de verdachte de beschikkingsmacht over de planten heeft gehad. Voorts heeft hij gesteld dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen aannemen dat de verdachte betrokken is geweest bij het wederrechtelijk wegnemen van elektriciteit.
Het hof hecht geen geloof aan de lezing van de verdachte. Daartoe is redengevend dat de verdachte het bestaan van deze ‘[naam]’ – alhoewel daartoe ruimschoots in de gelegenheid gesteld – van meet af aan onvoldoende heeft geconcretiseerd, laat staan verifieerbaar gemaakt. Daarnaast heeft de verdachte zichzelf in de loop van de strafprocedure op verschillende punten tegengesproken en dus geenszins consistent verklaard. Verder heeft hij tegenover de politie verklaard dat ‘[naam]’ 15 dagen voor het aantreffen van de hennepkwekerij voor het eerst in de woning is geweest. Dit is niet te verenigen met het gegeven dat de aangetroffen planten 4 à 5 weken oud waren en gemiddeld ongeveer 50 centimeter hoog waren.
Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen voorts blijkt dat de verdachte (i) de huurder van de woning aan het [adres 2] te Amsterdam was en op dat adres in de basisregistratie personen als enige stond ingeschreven, (ii) beschikte over de sleutels van de woning, (iii) wekelijks in de woning verbleef, (iv) zijn post op dat adres ontving, (v) meerdere persoonlijke spullen in de woning had liggen, waaronder een behoorlijk groot bedrag aan contant geld en op zijn naam gestelde medicijnen en (vi) zich ongeveer zes uur na het aantreffen van de hennepkwekerij al weer in de woning bevond, is voor het hof vast komen te staan dat het de verdachte is geweest die in zijn woning een hennepkwekerij heeft ingericht met 344 hennepplanten én dat hij ten behoeve daarvan (door middel van verbreking van de zegels van hoofdaansluitkast) een illegale aansluiting op het elektriciteitsnet heeft gerealiseerd en vervolgens enige tijd elektriciteit heeft weggenomen. Bij dit laatste is betrokken dat in het dossier geen enkel (solide) aanknopingspunt kan worden gevonden voor de veronderstelling dat één of meer derden op enigerlei wijze bij de hennepkwekerij, het bijplaatsen van een elektriciteitskabel of de diefstal van stroom betrokken zijn geweest. Zoals al bleek, heeft ook de verdachte geen plausibele en toetsbare verklaring afgelegd die aan die veronderstelling voer kan geven.
Op grond van het voorgaande kan het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, neemt het hof derhalve aan dat de verdachte met (vol) opzet gehandeld en dat hij ook de beschikkingsmacht over de aangetroffen hennepplanten heeft gehad. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 30 april 2017 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] 344 hennepplanten;

2.hij in de periode van 26 maart 2017 tot en met 30 april 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4.842 KwH stroom, toebehorende aan Liander, waarbij verdachte de weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in zijn woning schuldig gemaakt aan het telen van 344 hennepplanten. De aangetroffen hoeveelheid hennep is van dien aard, dat het aannemelijk is dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel, waarmee vaak andere vormen van criminaliteit gepaard gaan. De elektriciteit die benodigd was om de hennepkwekerij draaiende te houden, heeft hij via een illegale aansluiting op het elektriciteitsnet afgetapt. Aldus heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal, waardoor het betrokken energiebedrijf schade heeft opgelopen. Doorgaans worden voor dergelijke feiten forse taakstraffen opgelegd. Daar komt in dit geval echter het volgende bij. De ervaring leert dat illegale stroomaansluitingen brandgevaar kunnen opleveren. Dat gevaar heeft zich in deze zaak gerealiseerd, hetgeen het hof in strafverzwarende zin meeweegt. Het is niet aan de verdachte te danken dat de in zijn woning ontstane brand geen verregaande gevolgen heeft gehad voor omwonenden of belendende percelen. In dat licht en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, is het hof - anders dan de politierechter en de advocaat-generaal - van oordeel dat niet met een taakstraf kan worden volstaan. Het hof acht daarom, alles afwegende, een taakstraf en geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het hof gelast de teruggave van het in de woning van de verdachte in beslag genomen geldbedrag van
€ 1.350,00, nu dit aan hem toebehoort en nog niet aan hem is geretourneerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 1.350,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 juni 2020.
[…]