ECLI:NL:GHAMS:2020:2008

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
200.251.427/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na meerderjarigheid van de wederpartij

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de appellant in hoger beroep na een verkeersongeval. De appellant heeft in eerste aanleg de ouders van de minderjarige [X] als wettelijke vertegenwoordigers gedagvaard. Tijdens de procedure is [X] meerderjarig geworden, wat de vraag oproept of de ouders nog steeds als wettelijke vertegenwoordigers kunnen optreden. Het hof stelt vast dat de dagvaarding in hoger beroep is uitgebracht tegen de ouders, maar dat zij op het moment van de dagvaarding niet langer de wettelijke vertegenwoordigers van [X] zijn. Dit leidt tot de conclusie dat de appellant in beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, aangezien hij niet tegen de juiste procespartij heeft geprocedeerd. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten, en houdt verdere beslissingen aan. De zaak is verwezen naar de rol van 11 augustus 2020 voor uitlating door beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.251.427/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 5803144 CV ECPL 17-6384
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juli 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
in hun hoedanigheid van ouders van [X] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.R. Meelker te Amersfoort.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 6 december 2018 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 3 november 2017 en 7 september 2018, onder het hierboven genoemde zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerden] zal veroordelen tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en tot betaling van een bedrag van € 5.000 als voorschot op de schadevergoeding, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis onder 1.1 tot en met 1.7 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak - kort samengevat - om het volgende.
2.1.
Op 12 april 2016 omstreeks 23.12 uur heeft in Amsterdam aan de [naam straat] ter hoogte van de [naam straat] een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [appellant] en [X] . [appellant] reed op een bromfiets en [X] op een fiets.
2.2.
[X] , geboren op [geboortedatum] 2000, is de dochter van [geïntimeerden]
2.3.
[appellant] heeft [X] aansprakelijk gesteld voor de schade die als gevolg van het ongeval is ontstaan.

3.Beoordeling

De vorderingen en het oordeel van de kantonrechter
3.1.
In deze procedure vordert [appellant] dat hem schadevergoeding wordt toegekend, nader op te maken bij staat en vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 april 2016. Verder vordert hij betaling van een voorschot van € 5.000 op de door hem geleden en nog te lijden schade.
3.2.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De grieven
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
De ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep
3.4.
De hoedanigheid van de procespartijen is van openbare orde, zodat het hof ambtshalve is gehouden die te onderzoeken. Volgens [appellant] is [X] jegens hem aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het verkeersongeval. Vast staat dat [X] is geboren op [geboortedatum] 2000. Zij was ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 8 maart 2017 minderjarig. [appellant] heeft in eerste aanleg de ouders van [X] als haar wettelijke vertegenwoordigers in rechte betrokken. [geïntimeerden] traden daarmee in eerste aanleg op als formele procespartij. [X] was de materiële procespartij.
3.5.
De dagvaarding in hoger beroep is op 6 december 2018 uitgebracht tegen [geïntimeerden] , wederom in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [X] . Zij zijn in die hoedanigheid in hoger beroep verschenen en hebben een memorie van antwoord laten nemen.
3.6.
Een rechtsmiddel moet worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de voorafgaande instantie. In beginsel heeft alleen de partij aan wie het hoger beroep is aangezegd en die in hoger beroep is gedagvaard, te gelden als de wederpartij van de appellant. Doordat [X] op 7 mei 2018 meerderjarig is geworden, hadden [geïntimeerden] bij het uitbrengen van de appeldagvaarding en daarmee ten tijde van het aanhangig maken van het hoger beroep niet meer de hoedanigheid van haar wettelijke vertegenwoordigers. Tegen [X] zelf is geen hoger beroep aangezegd en zij is niet in hoger beroep gedagvaard. In beginsel brengt dit mee dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit hoger beroep (zie HR 6 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9242).
3.7.
De ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep is door partijen niet aan de orde gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover bij akte uit te laten.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 augustus 2020 voor uitlating door beide partijen zoals in 3.7 is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W. Hoekzema en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.