ECLI:NL:GHAMS:2020:2031

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
23-004046-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal tezamen en in vereniging met vrijspraak van geweld als strafverzwaringsgrond

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar in hoger beroep werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van mishandeling. De tenlastelegging betrof diefstal in vereniging, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte op 30 maart 2017 in Alkmaar goederen van de aangever heeft weggenomen. De verdachte en de medeverdachte stelden dat zij de goederen als onderpand voor een openstaande schuld hadden meegenomen, terwijl de aangever beweerde dat er geweld was gebruikt. Het hof oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte de goederen met instemming van de aangever hebben meegenomen, maar dat niet bewezen kon worden dat er geweld is gebruikt. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en kreeg een taakstraf van 40 uren opgelegd. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor een bedrag van € 229,99, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004046-18
datum uitspraak: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-062710-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

In de inleidende dagvaarding is een zogenaamde “en/of”-tenlastelegging opgenomen. Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw vat het gerechtshof dit op als een cumulatieve tenlastelegging.
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van de (als tweede cumulatief tenlastegelegde) mishandeling. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2017 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een woning gelegen aan het Deurlooplein heeft weggenomen een of meer telefoon(s) en/of accu('s) en/of zender(s) en/of sleutel(s) en/of afstandsbedieningsappara(a)t(en), in elk geval een of meer van voornoemd(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [slachtoffer] werd geduwd en/of een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen diens lichaam werd geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
De verdachte is via Marktplaats.nl in contact gekomen met de aangever, [slachtoffer], die voerboten repareerde. Op enig moment is de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] afgereisd naar de woning van de aangever in Alkmaar en heeft hij daar zijn kapotte voerboot ter reparatie achtergelaten. Een aantal dagen later zijn de aangever en de verdachte overeengekomen dat de kapotte voerboot aan een derde zou worden verkocht. Tegelijkertijd heeft de verdachte bij de aangever een andere voerboot – met pijler – besteld en daarvoor aanbetalingen gedaan. De aangever is, in ieder geval volgens de verdachte, de in dat verband gemaakte afspraken niet nagekomen. Daarop zijn de verdachte en de medeverdachte op 30 maart 2017 in de namiddag andermaal naar de woning van de aangever gereden om verhaal te halen. Hierbij hebben de verdachte en de medeverdachte diverse spullen van de aangever meegenomen.
Over de omstandigheden waaronder zij die spullen hebben meegenomen, lopen de lezingen van de aangever enerzijds en die van de verdachte en de medeverdachte anderzijds uiteen. Volgens de aangever hebben de verdachte en de medeverdachte spullen in shoppertassen gestopt en meegenomen, waarbij de verdachte heeft gezegd: ‘Op het moment dat jij het openstaande bedrag hebt betaald, krijg jij je spullen terug’. Bij de schermutseling zou jegens de aangever geweld zijn gebruikt. Volgens de verdachte en de medeverdachte hebben zij de spullen van de aangever
met diens toestemmingmeegenomen om als onderpand te dienen voor de nog openstaande schuld van de aangever bij de verdachte. Geweld zou daaraan niet te pas zijn gekomen.
De raadsvrouw heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep, zich daarbij baserend op de lezing van de verdachte, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal (met geweld), nu niet kan worden bewezen dat de verdachte de goederen wederrechtelijk heeft meegenomen, althans op de wederrechtelijkheid gericht opzet had.
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte de spullen van de aangever hebben meegenomen
zonderdiens (vrijwillig gegeven) instemming. Daarbij heeft het hof het volgende betrokken.
De verdachte heeft de medeverdachte op 30 maart 2017 om 10.23 uur via WhatsApp meegevraagd voor ‘een ritje naar Alkmaar’ om bij de aangever – naar het hof begrijpt – zo veel mogelijk goederen ‘veilig te stellen’, waaronder de boot van de verdachte met toebehoren en een aantal rompen (naar het hof begrijpt: van voerboten). Uit die WhatsApp-communicatie blijkt voorts dat het de bedoeling was de aangever – die door de medeverdachte in die berichten is getypeerd als ‘mongool’ – met het bezoek te overrompelen. Dat de verdachte zich bij dat bezoek heeft laten vergezellen door de medeverdachte kan in deze context in redelijkheid op niets anders gericht zijn geweest dan op getalsmatige versterking en het bijdragen aan het creëren van een voor de aangever intimiderende situatie. Aan dit laatste heeft voorts bijgedragen dat de medeverdachte tijdens dit bezoek de balkondeur van de woning van de aangever op slot deed en diens telefoon afpakte en onder zich nam.
Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte handelden ter uitvoering van een gezamenlijk vooropgezet plan om kwaadschiks spullen van de aangever mee te nemen. Het hof acht het zeer onaannemelijk dat het bij het bezoek, zoals de verdachte doet voorkomen, al pratend met de aangever tot een vergelijk is gekomen over hoe de openstaande schuld ingelost zou worden, zeker nu de aangever zich meteen na het bezoek van de twee mannen overstuur bij de buurman meldde en tegen deze buurman zei dat hij ‘overvallen’ was in zijn woning en dat er spullen uit zijn huis waren meegenomen. De tot vrijspraak van (het medeplegen van) diefstal strekkende onderdelen van het verweer van de raadsvrouw missen daarom doel.
Het hof is wel met de raadsvrouw van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat bij het bezoek geweld op de aangever is uitgeoefend. Diens verklaring vindt op dat punt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal, ook niet in de letselverklaring van de huisartsenpost. Daarbij is in aanmerking genomen dat het in die verklaring genoemde letsel, te weten drukpijn aan het hoofd en een schaafwond aan het been, niet onmiddellijk past bij de door de aangever beschreven geweldshandelingen. De verdachte zal dan ook van dit strafverzwarende onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2017 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan het Deurlooplein heeft weggenomen een telefoon, accu’s en zenders, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde diefstal in vereniging veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor diefstal in vereniging zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal. Vanuit het idee dat het slachtoffer hem nog geld schuldig was, zijn de verdachte en zijn kompaan naar de woning van het slachtoffer gereden en hebben zij hem daar met hun bezoek overrompeld en een voor hem intimiderende situatie gecreëerd. Vervolgens hebben zij een aantal goederen als ‘onderpand’ ‘veiliggesteld’. Dat de verdachte er op deze manier blijk van heeft geven geen respect te hebben voor het eigendom van een ander en bovendien het recht in eigen hand heeft genomen, neemt het hof de verdachte zeer kwalijk, in het bijzonder omdat het incident zich heeft voorgedaan in het huis van de aangever, de plek waar hij zich bij uitstek geborgen moet kunnen voelen. Gebleken is dat het slachtoffer, een zwakbegaafde en geestelijk kwetsbare man, hiervan nog de nodige psychische klachten heeft ondervonden.
Gelet op het voorgaande en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Anders dan de politierechter ziet het hof geen aanleiding een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 617,74, bestaande uit € 67,74 ter compensatie van materiële schade en € 550,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 29,99 moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
materiëleschade heeft geleden voor een bedrag van € 29,99, bestaande uit kosten voor een accu. Daarbij is betrokken dat dit deel van de vordering door of namens de verdachte niet gemotiveerd is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Dat hetgeen ter compensatie van materiële schade méér is gevorderd het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte kan niet zonder meer worden vastgesteld. Het zou in dit strafproces een onevenredige belasting van het strafgeding vormen indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou moeten worden gesteld daaromtrent alsnog nader bewijs bij te brengen. De benadeelde partij kan daarom in dat deel van zijn vordering niet worden ontvangen.
Voorts is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriëleschade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de zijde van de verdachte die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde niet gemotiveerd is betwist en dat dit deel van de vordering het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid op € 200,00. Het hof heeft hierbij gelet op i) de aard van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte, ii) de in de bewijsoverweging en de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit heeft afgespeeld, iii) het gegeven dat het psychisch welzijn van de benadeelde partij, blijkens de brief van diens GGZ-casemanager, is verslechterd ten gevolge van het bewezenverklaarde, en iv) de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
De verdachte is - resumerend - tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 229,99 (hoofdelijk met de medeverdachte) gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de (cumulatief) tenlastegelegde mishandeling.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 229,99 (tweehonderdnegenentwintig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 29,99 (negenentwintig euro en negenennegentig cent) aan materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding met betrekking tot hetgeen ter compensatie van
immateriële schademéér is gevorderd af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 229,99(tweehonderdnegenentwintig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 29,99 (negenentwintig euro en negenennegentig cent) aan materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 30 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 juni 2020.
[…]