ECLI:NL:GHAMS:2020:2082

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
18/00802
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten en inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2018. De zaak betreft de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, die na bezwaar was verminderd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur had in hoger beroep de aftrek van bepaalde zorgkosten betwist. Belanghebbende stelde dat zij recht had op aftrek voor kosten van epilatiebehandelingen en voor vervoerskosten naar een dermatoloog. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de epilatiebehandelingen door een arts of specialist waren uitgevoerd, en dat de vervoerskosten niet konden worden aangetoond. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de aftrek specifieke zorgkosten werd vastgesteld op € 340 en het belastbaar inkomen op € 14.786. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om bewijs te leveren voor de gemaakte kosten en de voorwaarden waaronder zorgkosten aftrekbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00802
28 juli 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 16 november 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/1816 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.791.
1.2.
De inspecteur heeft - na daartegen gemaakt bezwaar - bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2018 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.787.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 november 2018 het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 14.786
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 december 2018 en nader gemotiveerd bij brief van 25 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres heeft op 20 maart 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.164. Dit bedrag is opgebouwd uit looninkomsten uit een WIA-uitkering van € 14.593 waarop een bedrag aan specifieke zorgkosten van € 1.429 in mindering is gebracht.
2. Met dagtekening 25 juni 2016 is, conform de ingediende aangifte, een voorlopige aanslag IB/PVV 2015 aan eiseres opgelegd.
3. Per brief van 25 juni 2016 heeft verweerder een verzoek om informatie naar eiseres gestuurd. Eiseres is hierin verzocht om schriftelijk te reageren vóór 16 juli 2016. Per brief van 1 juli 2016 is deze termijn verlengd tot 23 juli 2016. Eiseres heeft niet gereageerd.
4. Per brief van 20 september 2016 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijking van de ingediende aangifte kenbaar gemaakt. In de brief is eiseres de mogelijkheid geboden schriftelijk dan wel mondeling te reageren vóór 4 oktober 2016.
5. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres per brief van 23 december 2016 gereageerd. Bij de brief is een specificatie van de zorgkosten 2015 overgelegd, alsmede een overzicht zorgkosten over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, kopieën van kwitanties van [naam apotheken] .
6. Bij brief van 10 mei 2017 kondigt verweerder aan af te zullen wijken van de ingediende aangifte. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Uitkeringen
In de aangifte heeft uw cliënte geen bedrag aangegeven voor uitkeringen die uw cliënte heeft ontvangen van [instantie] Een uitkering is een onderdeel van het inkomen dat in de aangifte moet worden vermeld. Uit mijn informatie blijkt dat zij een bedrag van € 533 aan uitkeringen heeft ontvangen. Omdat dit bedrag niet is aangegeven, is het totaal van de inkomsten uit loondienst te laag. Ik wijk op dit punt van de aangifte af met een bedrag van € 533 en verreken de ingehouden loonheffing van € 12.
Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten: vervoerskosten
In de aangifte is als specifieke zorgkosten een bedrag meegeteld van € 344. Uit uw informatie blijkt dat € 196 betrekking heeft op epileren. Ik verwijs u naar de volgende onderstaande rubriek. Dit betekent dat het meegetelde bedrag voor uitgaven voor vervoer te hoog is.
Overige vervoerskosten zijn niet aangetoond, ik stel dit op € 25.
Specifieke zorgkosten:
In de aangifte hebt u als specifieke zorgkosten een bedrag meegeteld voor de kosten van epileren.
De kosten van een dergelijke behandeling zijn alleen aftrekbaar als uw cliënte is behandeld door een arts of specialist of als de behandeling plaatsvond na verwijzing, onder toezicht en begeleiding van een arts of specialist. Uit uw informatie blijkt dat de behandeling niet aan deze voorwaarde voldoet. Dit betekent dat u voor de uitgaven van deze behandeling geen bedrag mag meetellen.

2.Verdere afhandeling

Ik stel de aftrek vast op:
- Geneeskunde (tandarts) € 29
- Medicijnen € 55
- Vervoer € 25
- Kleding € 310
- Verhoging € 156
- Drempel € 240
- Aftrek € 335.
In de aangifte is € 1.472 verrekend, ik wijk hiervan af met € 1.137.
Het belastbaar inkomen stel ik vast op € 14.791.”
7. Met dagtekening 11 mei 2017 is de aanslag opgelegd overeenkomstig de hiervoor onder 6 vermelde brief.
8. Op 21 juni 2017 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Op 19 januari 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst.
9. Naar aanleiding van het hoorgesprek heeft verweerder op 25 januari 2018 een verzoek om meer informatie naar eiseres gestuurd.
10. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 8 februari 2018. Bij de brief is een brief van Univé gevoegd met daarbij een overzicht zorgkosten over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 alsmede een afdruk van het vergoedingenoverzicht.
11. Met dagtekening 8 maart 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De motivering van de uitspraak op bezwaar is per brief van 21 februari 2018 aan eiseres gestuurd. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Beoordeling van uw bezwaar
Specifieke zorgkosten; medicijnen
(…)
Bij het vaststellen van de aanslag is de aftrek medicijnen vastgesteld op € 55.
(…)
Tijdens het hoorgesprek van 19 januari 2018 hebt u aangegeven dat op dit punt geen sprake meer is van een geschil. De aftrek medicijnen is eerder te hoog dan te laag vastgesteld.
Specifieke zorgkosten; vervoerskosten
(…)
Bij het vaststellen van de aanslag is de aftrek vervoerskosten vastgesteld basis van onderliggende stukken op € 25.
(…)
Aangezien uw cliënt volgens onze gegevens geen auto heeft in 2015, kan ik tevens niet beoordelen hoe de extra kosten voor vervoer door uw cliënte zijn gemaakt. Ik handhaaf de aftrek vervoerskosten dan ook op € 25.
Specifieke zorgkosten; kleding en beddengoed
De specificatie bij uw brief van 23 december 2016 vermeldt u een bedrag van € 310 voor kleding en beddengoed. Bij het vaststellen van de aanslag is de aftrek voor kleding en beddengoed verleend.
Specifieke zorgkosten; medische hulp
(…)
Bij het vaststellen van de aanslag is de aftrek medische hulp vastgesteld op € 29.
Op basis van de onderliggende stukken kan ik opmaken dat de zorgverzekeraar voor een bedrag van € 42,03 (afgerond € 43) aan tandartskosten niet heeft vergoed. Dit komt in aanmerking als aftrek voor medische hulp.
Tijdens het hoorgesprek van 19 januari 2018 hebt u een verklaring van de huisarts overgelegd waaruit ik kan opmaken dat uw cliënt op medische indicatie naar een epilatiecentrum dient te gaan.
In mijn brief van 25 januari 2018 heb ik u in de gelegenheid gesteld om de onderliggende nota’s van de epilatiekosten ad € 500 en een kopie van de zorgpolis 2015 van uw cliënte op te sturen. Op 9 februari 2018 heb ik van u een reactie ontvangen. In uw reactie geeft u aan dat uw cliënte geen vergoedingen heeft ontvangen van de zorgverzekeraar voor de gemaakte kosten. Dit is volgens u te herleiden naar de bijgevoegde declaratieoverzicht van de zorgverzekeraar.
Uit het vergoedingsoverzicht van Univé (zie bijlage) kan ik opmaken dat vanuit een aanvullende verzekering dat epilatiekosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Omdat ik niet de gevraagde nota’s en de zorgpolis van uw cliënte heb ontvangen, kan ik niet beoordelen of de kosten op uw cliënte drukken in 2015. Bij het vaststellen van de aanslag zal ik de aftrek medische hulp vaststellen op € 43 in verband met de gemaakte kosten voor de tandarts.
Drempel specifiek zorgkosten
Bij het vaststellen van de aanslag is het drempelinkomen van uw cliënte gewijzigd van € 14.593 naar € 15.126 vanwege dat de uitkering van [instantie] mee is genomen in de berekening. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de drempel voor de aftrek specifieke zorgkosten. Ik stel de drempel voor de specifieke zorgkosten van € 240 nu vast op € 250.
Resume specifieke zorgkosten
Ik stel de aftrek specifieke zorgkosten als volgt vast:
(…)
Aftrek specifieke zorgkosten € 339
(…)
Verzoek kostenvergoeding
Uw cliënt heeft recht op een kostenvergoeding voor dit bezwaar. (…).
(…)
Indienen van het bezwaar (weging 1 punt) € 249
Verschijnen op een hoorzitting (weging 1 punt) € 249
+ ------------
€ 498”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende twee ‘afdrukken dossieronderdeel’ van [naam] (vrouwenarts) betreffende belanghebbende overgelegd, gedagtekend 15 oktober 2005 en 27 december 2007. In het schrijven van 27 december 2007 is, voor zover van belang, opgenomen:
“Geachte collega,
(…)
Patiente is bekend met een forse endometriose, waaraan zij door mij werd geopereerd. Aansluitend zijn wij begonnen met het doorslikken van de pil, Microgynon 30, om een amenorrhoe te bewerkstelligen.
(…)
Patiente zal doorgaan met het gebruik van deze anticonceptiepil. Op 21-12-2007 nam ik afscheid van haar.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of en in hoeverre belanghebbend recht heeft op persoonsgebonden aftrek (uitgaven voor specifieke zorgkosten). Het geschil spitst zich toe op de vraag of de uitgaven voor anticonceptiepillen in aftrek komen en of belanghebbende aftrek toekomt terzake vervoerskosten.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:

Genees- en heelkundige hulp
16. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op aftrek van € 500 ter zake van kosten voor genees- en heelkundige hulp in verband met de kosten die zij heeft gemaakt voor het ondergaan van epilatiebehandelingen. Verweerder heeft dit standpunt bestreden.
17. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), komen uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen, voor aftrek in aanmerking. Op grond van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001 wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan een behandeling door een arts, een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus of een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Op eiseres rust, gelet op de betwisting door verweerder, de last om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de aftrek.
18. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in haar bewijslast is geslaagd. De artikelen 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001 schrijven voor dat voor aftrek in aanmerking komen de behandelingen die zijn uitgevoerd door een arts of paramedicus. Een lijst met paramedici is opgenomen in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Eiseres heeft geen (bewijs)stukken overgelegd waaruit volgt dat de ondergane epilatiebehandelingen zijn uitgevoerd door een arts of paramedicus. Derhalve komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres geen recht heeft op de aftrek van genees- en heelkundige hulp. Dit brengt mee dat de in verband hiermee door eiseres opgevoerde vervoerskosten evenmin voor aftrek in aanmerking komen.
Medicijnen
19. Eiseres heeft zich ter zitting op het (nadere) standpunt gesteld dat zij recht heeft op een aftrek van € 10,85 voor de kosten van anticonceptiepillen. Verweerder heeft het standpunt van eiseres bestreden en daartoe aangevoerd dat geen ziekte aan het gebruik van de anticonceptiepillen ten grondslag ligt. Het doel waarvoor eiseres de pillen gebruikt, namelijk het voorkomen van zwangerschap, kwalificeert niet als zodanig. Zwangerschap is immers geen ziekte, aldus verweerder.
20. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts. Op eiseres rust, bij betwisting door verweerder, de last dit aannemelijk te maken.
21. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de anticonceptiepillen gebruikt wegens ziekte of invaliditeit. De verwijzing door eiseres naar een arrest van de Hoge Raad waarin wel een aftrek van de kosten van anticonceptiepillen zou zijn verleend, doet daaraan niet af. Zoals eiseres ter zitting heeft verklaard, speelde in dat geval een andere aanleiding voor het gebruik van de pillen, namelijk het tegenhouden van opvliegers. Nu gesteld noch gebleken is van een ziekte of invaliditeit op basis waarvan de anticonceptiepillen zijn aangeschaft, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen recht heeft op de aftrek van kosten voor medicijnen.
Vervoer
22. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een aftrek van € 123 voor kosten van vervoer. Dit bedrag betreft de vervoerskosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van het bezoeken van een dermatoloog in [plaats ] . Verweerder heeft het standpunt van eiseres bestreden.
23. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 zijn de kosten van vervoer aftrekbaar. Op eiseres rust, bij betwisting door verweerder, de last aannemelijk te maken dat zij de geclaimde kosten heeft gemaakt en dat de kosten op haar hebben gedrukt.
24. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in haar bewijslast is geslaagd. Gelet op het feit dat eiseres niet over een auto beschikt, is zij voor het reizen afhankelijk van het openbaar vervoer. Eiseres heeft geen (bewijs)stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij kosten heeft gemaakt voor het reizen met het openbaar vervoer. Hieruit volgt dat eiseres geen recht heeft op de aftrek van vervoerskosten.
Slotsom
25. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat het drempelbedrag op € 249 moet worden gesteld en dat deze derhalve onjuist is vastgesteld op € 250 door verweerder. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aftrek specifieke zorgkosten dient vastgesteld te worden op € 340 en het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd tot op € 14.786.”

5.Beoordeling van het geschil

Anticonceptiepillen
5.1.
Ook in hoger beroep betoogt belanghebbende dat zij recht heeft op aftrek terzake de door haar gedane uitgaven voor anticonceptiepillen (€ 10,85). Belanghebbende lijdt aan endometriose en heeft de anticonceptiepillen ingenomen ter voorkoming van nieuwe complicaties. Nu de anticonceptiepillen als medicijn dienen en voorgeschreven zijn door een arts, heeft belanghebbende recht op aftrek voor uitgaven die gemaakt zijn wegens een ziekte, aldus belanghebbende.
5.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep twee afdrukken van haar medische dossier overgelegd (zie 2.3). Naar aanleiding van deze stukken betwist de inspecteur niet meer dat de door belanghebbende gebruikte anticonceptiepillen als medicijn dienden, en ook het Hof zal hiervan uitgaan. In zijn verweer in hoger beroep heeft de inspecteur gemotiveerd gesteld dat er evenwel geen sprake is van drukkende kosten; uit de door de inspecteur geraadpleegde voorwaarden van de verzekeringsmaatschappij Univé volgt dat de anticonceptiepillen worden vergoed als deze zijn voorgeschreven in verband met endometriose. Nu belanghebbende zulks niet heeft weersproken bestaat terzake geen recht op aftrek. Het enkele feit dat, voor zover daar sprake van zou zijn, belanghebbende niet op de hoogte was dat de anticonceptiepillen in haar geval wel voor vergoeding in aanmerking zouden komen, leidt niet tot een andere conclusie.
Vervoerskosten
5.3.
Ook in hoger beroep claimt belanghebbende aftrek voor de bezoeken aan de dermatoloog in [plaats ] , totaal voor een bedrag van € 123
.Zij voert daartoe (eerst) in hoger beroep aan dat ze samen met haar broer een auto bezit en daarmee kosten heeft gemaakt. Met deze auto is belanghebbende vijf keer naar de dermatoloog geweest, waardoor - zo stelt belanghebbende - deze vervoerskosten aftrekbaar zijn.
5.4.
De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist; het
kentekenbewijs van de auto staat op naam van belanghebbendes broer en overigens zijn door belanghebbende geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij uitgaven voor vervoer heeft gemaakt en deze uitgaven op haar drukten. Voorts is niet duidelijk hoe belanghebbende aan de kilometerprijs van € 0,35 is gekomen omdat belanghebbende geen berekening heeft overgelegd.
5.5.
Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de geclaimde kosten heeft gemaakt en dat de kosten op haar hebben gedrukt. Hetgeen de rechtbank in overwegingen 22 tot en met 24 acht het Hof juist en neemt het Hof over. Het Hof voegt hieraan het volgende toe. Belanghebbende heeft in hoger beroep ter onderbouwing van haar stelling dat belanghebbende en haar broer gezamenlijk de auto bezitten (uitsluitend) een kopie van het kentekenbewijs van de auto overgelegd. Niet in geschil is dat de auto op naam van belanghebbendes broer staat. Voorts heeft belanghebbende ter zitting onweersproken gesteld dat belanghebbende en haar broer op één adres stonden ingeschreven. Het Hof overweegt dat met hetgeen door belanghebbende is aangevoerd zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tezamen een auto met haar broer bezat en daarmee de onderhavige kosten heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat belanghebbende en haar broer op één adres woonden doet niet af aan dit oordeel. Aldus bestaat terzake geen recht op aftrek voor belanghebbende.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende
ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 28 juli 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.