ECLI:NL:GHAMS:2020:2128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.242.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bruidsgave en bewijsvoering in familierechtelijke kwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep betreffende de bruidsgave van € 10.000,- die de man aan de vrouw zou moeten betalen. De zaak is gestart met een tussenbeschikking op 12 november 2019, waarin het hof de vrouw de gelegenheid gaf om een verklaring van de imam over te leggen. De man had de overeenkomst tot betaling van de bruidsgave betwist. Ondanks herhaalde verzoeken van het hof hebben beide partijen niet gereageerd op de verzoeken om bewijsvoering. Het hof heeft vervolgens besloten om een eindbeschikking te geven.

In de verdere beoordeling heeft het hof vastgesteld dat de vrouw haar stelling dat er een overeenkomst tot betaling van de bruidsgave tot stand is gekomen, niet heeft bewezen. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd, ondanks dat zij de mogelijkheid had gekregen om een verklaring van de imam over te leggen. De verklaring die door de imam is afgegeven, voldeed niet aan de eisen om de stelling van de vrouw te onderbouwen. Het hof heeft ook de verklaringen van de familieleden van beide partijen in overweging genomen, maar deze gaven geen eenduidig bewijs voor de stelling van de vrouw.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze bepaalde dat de man € 10.000,- aan de vrouw moest betalen. Het verzoek van de vrouw om dit bedrag alsnog toegewezen te krijgen, is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt, gezien de aard van de procedure en de voormalige relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 juli 2020
Zaaknummer: 200.242.658/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/639448 / FA RK 17-7929 (LH/JE) en
C/13/642974 / FA RK 18-725 (LH/JE)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. S. Süzen te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.

1.Het voortgezet geding in hoger beroep

1.1
Bij tussenbeschikking van 12 november 2019 heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld uiterlijk 10 december 2019 een verklaring van de imam over te leggen en de man in de gelegenheid gesteld om vervolgens op die verklaring te reageren, uiterlijk 7 januari 2020. Het hof heeft in afwachting daarvan iedere beslissing aangehouden. Partijen hebben hierop niet gereageerd.
1.2.
Het hof heeft bij brief van 16 maart 2020 aan partijen bericht dat, nu het hof van geen van beide partijen iets heeft vernomen, het hof er vanuit gaat dat partijen thans een eindbeschikking wensen en dat indien het hof niet uiterlijk 21 april 2020 een reactie heeft ontvangen op voornoemde brief van 16 maart 2020, het hof een datum voor eindbeschikking zal bepalen.
1.3.
Ook op de brief van 16 maart 2020 hebben partijen niet gereageerd.
1.4.
De datum voor eindbeschikking is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Bij voornoemde tussenbeschikking heeft het hof onder meer als volgt geoordeeld:

4.4 Het primaire verweer van de vrouw faalt, nu geen rechtsregel verbiedt dat appellant zich in hoger beroep in zijn grieven inhoudelijk op dezelfde standpunten stelt als in eerste aanleg, indien die standpunten door de rechter in eerste aanleg niet zijn gehonoreerd.
4.5 (…)
de vraag of tussen partijen een dergelijke afspraak(hof: betreffende de bruidsgave)
tot stand is gekomen dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht.
4.6
De vrouw dient haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst tot betaling door de man van de bruidsgave van € 10.000,- tot stand is gekomen voldoende te onderbouwen en zo nodig te bewijzen, nu de man heeft betwist dat deze overeenkomst is gesloten. (…) Gelet op het voorgaande heeft de man de stellingen van de vrouw voldoende gemotiveerd betwist. Het is thans aan de vrouw om bewijs te leveren. In eerste aanleg heeft zij een bewijsaanbod gedaan, bestaande uit het horen van getuigen. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij nu zij dit onvoldoende heeft gespecificeerd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangeboden dat de imam een verklaring afgeeft. (…) Het hof beschouwt het aanbod van de vrouw als een aanbod tot schriftelijke bewijslevering (…) en stelt de vrouw in de gelegenheid tot het overleggen van een verklaring van de imam.
2.2.
Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen op voorgaande bindende eindbeslissingen. Derhalve dienen zij het hof als uitgangspunt.
2.3.
Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst tot betaling door de man van de bruidsgave van € 10.000,- tot stand is gekomen niet bewezen. Het hof heeft reeds bij tussenbeschikking geoordeeld dat zal worden voorbijgegaan aan haar bewijsaanbod tot het horen van getuigen. Ook overigens heeft zij onvoldoende nader bewijs geleverd. De vrouw heeft, ondanks dat het hof haar daartoe bij tussenbeschikking in de gelegenheid heeft gesteld, geen (nadere) verklaring van de imam overgelegd. Ook de stukken die de vrouw bij beroepsschrift heeft overgelegd, kunnen niet tot de conclusie leiden dat de vrouw haar stelling voldoende heeft bewezen. Over die stukken heeft het hof bij tussenbeschikking in rechtsoverweging 4.6 immers als volgt geoordeeld:

Uit de tekst van de verklaring van de imam kan op zichzelf niet de door de vrouw gestelde overeenkomst worden afgeleid. De verklaring is alleen door de imam getekend en niet door partijen. De man heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van de verklaring. Ook uit de bewoordingen van de verklaring volgt nog niet onomstotelijk dat de door de vrouw gestelde afspraak daadwerkelijk tot stand is gekomen. Beide partijen hebben een verklaring van hun zus respectievelijk broer overgelegd, die in hun verklaringen het tegenovergestelde verklaren.
De verklaringen van de man zoals vastgelegd in de processen-verbaal van de zitting in eerste aanleg achtte het hof niet eenduidig, maar het hof heeft ook vastgesteld dat de man in hoger beroep het bestaan van de afspraak stellig heeft ontkend.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat toereikend bewijs voor de stelling van de vrouw ontbreekt. Derhalve is niet komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst tot betaling door de man van de bruidsgave van € 10.000,- tot stand is gekomen. De grief van de man slaagt derhalve.

3.Slotsom

Het hof zal de beschikking vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de man uit hoofde van de bruidsgave aan de vrouw een bedrag van € 10.000,- dient te betalen en het verzoek van de vrouw alsnog afwijzen. De rechtbank heeft terecht de proceskosten tussen partijen gecompenseerd gelet op de aard van de procedure. Het hof zal in hoger beroep eveneens de proceskosten compenseren gelet op de voormalige relatie tussen partijen.

4.Beslissing:

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin de rechtbank heeft bepaald dat de man uit hoofde van de bruidsgave aan de vrouw een bedrag van € 10.000,- dient te betalen;
wijst af het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 10.000,- dient te betalen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat ieder zijn eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. C.M.J. Peters en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 14 juli 2020 uitgesproken door de voorzitter.