In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een autospiegel op 20 november 2017 te Amsterdam. De verdachte heeft het ten laste gelegde steeds ontkend. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het proces-verbaal van de terechtzitting bij de politierechter slechts een opsomming van bewijsmiddelen bevatte en niet voldeed aan de eisen van een deugdelijke bewijsvoering.
De tenlastelegging hield in dat de verdachte opzettelijk de spiegel van een auto, die toebehoorde aan de aangever, had vernield. De aangever verklaarde dat hij op de A10 reed toen een motorscooter naast hem kwam rijden en de spiegel van zijn auto sloeg. Een getuige bevestigde deze verklaring en noteerde het kenteken van de motorscooter, dat op naam van de verdachte stond. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en de getuige elkaar ondersteunden en dat er geen aanwijzingen waren voor een samenspanning tussen hen.
Het hof achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte schuldig aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de autospiegel. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 225,00 en vier dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof baseerde de straf op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.