Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,-- per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen voor zover de schade de boete overstijgt. Verder dient huurder alle daardoor verkregen inkomsten aan verhuurder af te dragen.
Indien verhuurder redenen heeft om aan te nemen, dat huurder het gehuurde zonder toestemming van verhuurder geheel of gedeeltelijk in gebruik of onderhuur heeft afgestaan of daarin pension verleent, is huurder verplicht mee te werken aan een daarop gericht onderzoek van verhuurder. Desgevraagd is huurder onder meer verplicht de personalia van de gebruikers(s) of onderhuurder(s) te verstrekken.
14 maart 2018 en 20 april 2018 heeft Lebo getracht de woning te inspecteren. De deur van de woning is geen van die keren geopend. Lebo heeft hierover geen brief aan [geïntimeerde] gestuurd, zoals bijvoorbeeld een brief met de mededeling dat zij vergeefs heeft getracht de woning te bezoeken en het verzoek een afspraak te maken.
per 1 oktober 2011 gevestigd op het adres van de woning. Dit geldt ook voor de eenmanszaken van [B] (per 6 maart 2013) en
[geïntimeerde] (per 7 januari 2017).
staan namelijk al jaren bij mij geregistreerd.(…)Mijn broer was al langer bij mij woonachtig en later ook de heer [A] vanwege privé-omstandigheden. Als familielid help je elkaar uit de brand en is het daarom ook niet ongewoon dat ik dat in deze situatie doe. Ik ging er vanuit dat dat geen problemen zou geven net als bijvoorbeeld een bij partner die bij mij zou intrekken. (…) De heer [A] heeft naar aanleiding van dit schrijven een tijdelijk onderkomen gevonden waar hij kan verblijven. (…) Mijn broer kan ik niet zomaar op straat zetten omdat het simpelweg mijn broer is.
3.Beoordeling
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan Lebo van € 119.790,00, althans € 1.886,73, althans € 989,76, wegens de contractuele boete en, voor zover de contractuele boete lager is dan de geleden schade het verschil tussen de schade ter grootte van € 22.301,57, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- ontbinding van de tussen Lebo en [geïntimeerde] bestaande huurovereenkomst;
- veroordeling van [geïntimeerde] om binnen twee dagen althans binnen een nader door de kantonrechter vast te stellen aantal dagen na het te dezen te wijzen vonnis de woning leeg en ontruimd aan Lebo op te leveren, met medeneming van al het zijne en de zijnen en onder afgifte van de sleutels, alles in overeenstemming met de contractuele en wettelijke verplichtingen dienaangaande;
- veroordeling van [geïntimeerde] om aan Lebo tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 437,22 voor iedere maand of gedeelte van een maand na de ontbinding dat de woning niet ter vrije beschikking van Lebo is gekomen, alles vermeerderd met de contractuele boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten met nakosten en rente.
eerste griefkomt Lebo op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de woning feitelijk of gedeeltelijk in gebruik of in huur heeft afgestaan aan derden. Lebo betoogt in dit verband dat de kantonrechter aan het in artikel 1.3 van de Algemene Bepalingen opgenomen verbod een te enge uitleg heeft toegekend. Volgens Lebo moet dit verbod ruim worden gelezen, zodat hieronder ook het gebruik van een brievenbus moet worden begrepen. Daarnaast handhaaft Lebo haar standpunt dat [geïntimeerde] de woning feitelijk in gebruik heeft gegeven aan [A] en [B] .
als postadreste gebruiken wel degelijk als een tekortkoming heeft aangemerkt, namelijk als schending van de verplichting tot goed huurderschap (rov. 16 van het bestreden vonnis). Om deze reden is het, in de eerste plaats, niet duidelijk welk belang Lebo nog heeft bij de behandeling van dit onderdeel van grief 1, aangezien het slagen daarvan ten hoogste met zich zou brengen dat de door [geïntimeerde] gegeven toestemming ook op een tweede grond als een tekortkoming zou kunnen worden aangemerkt.
feitelijk in gebruikheeft gegeven aan derden. Lebo lijkt daarbij te miskennen dat de stelplicht op haar rust, dat zij daar vanwege de gebrekkige motivering niet aan heeft voldaan en dat aan bewijs niet eens wordt toegekomen. Het hof sluit zich wat dit tweede onderdeel van grief 1 betreft volledig aan bij de overwegingen van de kantonrechter neergelegd in de rov. 8 tot en met 13 van het bestreden vonnis. Deze komen, samengevat, op het volgende neer: De onder 2.8 genoemde uittreksels vormen weliswaar een aanwijzing maar zijn op zichzelf onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat [geïntimeerde] de woning feitelijk in gebruik heeft gegeven of onderverhuurd heeft aan [A] en [B] . Ook al zou komen vast te staan dat [A] een keer post heeft aangenomen (hetgeen [geïntimeerde] betwist), dan is dit op zichzelf nog geen voldoende aanwijzing dat hij de woning feitelijk in gebruik had. Ter verklaring van de inhoud van zijn e-mail van 23 april 2018, waarin [geïntimeerde] heeft geschreven dat zijn broer al langer woonachtig bij hem was en later ook [A] , heeft [geïntimeerde] toegelicht dat hij dit uit angst heeft geschreven, omdat hij wist dat het inschrijven van mensen op een woonadres zonder dat zij daar feitelijk wonen niet is toegestaan, welke verklaring de kantonrechter niet onaannemelijk voorkwam. Tegenover de stellingen van Lebo heeft [geïntimeerde] vier getuigenverklaringen ingebracht, afkomstig van een omwonende en drie mensen die verklaren regelmatig bij [geïntimeerde] over de vloer te komen, die alle in duidelijke bewoordingen verklaren dat alleen [geïntimeerde] in de woning heeft gewoond en nog steeds woont. Lebo heeft op haar beurt haar stellingen niet onderbouwd met bijvoorbeeld camerabeelden, onderzoeksrapporten of verklaringen van (andere) omwonenden en bovendien geen bewijsaanbod gedaan, ook niet in hoger beroep.
tweede griefvoert Lebo aan dat de door de kantonrechter vastgestelde tekortkoming, die erin bestaat dat [geïntimeerde] heeft toegestaan dat zijn broer, [B] , zich heeft inschreven op zijn adres, voldoende ernstig is om ontbinding te rechtvaardigen. Lebo betoogt dat de wettelijke regelingen inzake eerlijke verdeling van woonruimte en inkomensafhankelijke huurverhogingen en, daarmee, het belang van een deugdelijke, betrouwbare basisregistratie van personen, van zodanig gewicht zijn dat schending van de desbetreffende regels door het meewerken aan een valse inschrijving in de basisregistratie ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Bovendien, zo stelt Lebo, heeft verhuurder er belang bij om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van de woning.
derde griefvecht Lebo het oordeel van de kantonrechter aan dat Lebo haar stelling dat [geïntimeerde] niet heeft meegewerkt onvoldoende heeft onderbouwd. Lebo verwijst in dit verband naar de folder die zij op 23 oktober 2017 heeft doen toekomen aan [geïntimeerde] . Lebo stelt dat [geïntimeerde] niet aan Lebo heeft laten weten dat zijn broer is uitgeschreven.