ECLI:NL:GHAMS:2020:2293

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
23-004156-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: voorbereidingshandelingen gericht op een overval en verboden wapen- en munitiebezit

Op 18 augustus 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2001, die zich samen met twee medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een overval op een restaurant in Diemen en aan verboden wapenbezit. De verdachte en zijn medeverdachten werden op 12 juli 2019 betrapt met bivakmutsen, handschoenen en een vuurwapen in hun auto, terwijl ze zich op het parkeerterrein van het restaurant bevonden. De verdachte had bovendien informatie over het restaurant op zijn telefoon opgezocht, wat wijst op een doordachte voorbereiding van de overval. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie van negen maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 360 dagen jeugddetentie, waarvan 58 dagen voorwaardelijk.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de jeugddetentie vastgesteld op vijftien maanden, waarvan vier maanden onvoorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak om hem te begeleiden in zijn ontwikkeling. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een coachingstraject en het volgen van onderwijs. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel is afgewezen, omdat uit recente rapporten bleek dat er geen gedragsstoornis meer aanwezig was. Het hof benadrukt het belang van begeleiding en toezicht om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004156-19
datum uitspraak: 18 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-168291-19 en 13-684097-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging voor zover deze ziet op de bepaalde jeugddetentie en de vordering tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 360 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 58 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook vordert de advocaat-generaal de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, begeleiding bij de Waag of een soortgelijke instelling, het verlenen van medewerking aan een coachingstraject, het volgen van onderwijs en vrijetijdsbesteding en de jongvolwassenenreclassering dient toezicht te houden op de voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 12 juli 2019 heeft de verdachte zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op een overval op de [restaurant] in Diemen en aan verboden bezit van een vuurwapen met munitie. De verdachte stond, samen met de twee medeverdachten, kort na sluitingstijd van de [restaurant] geparkeerd op het enorme parkeerterrein van deze vestiging. Het kenteken van de auto was afgeplakt en in de auto zijn bivakmutsen, handschoenen en een vuurwapen met munitie gevonden. Verdachte droeg zelf bovenkleding waarvan het logo was afgeplakt. De verdachte heeft een week voor het plegen van het strafbare feit op zijn telefoon gezocht naar informatie over de [restaurant] in Diemen. Met andere woorden; er was hier sprake van een doordachte en gedurende een aanzienlijke tijd voorbereide poging tot een overval van een restaurant, waarbij de verdachte en de medeverdachten bedreiging met een vuurwapen niet schuwden. Dat dit niet plan is uitgevoerd, is hoogstwaarschijnlijk slechts te danken aan het alerte optreden van de politie. Het gaat hier, buiten het treffen van voorbereidingshandelingen, ook om verboden wapenbezit. Het plegen (en voorbereiden) van dergelijke feiten en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie brengt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg, zowel bij de slachtoffers ervan als in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juli 2020 is hij eerder meerdere malen onherroepelijk veroordeeld wegens (het voorbereiden en poging tot) woningoverval en wegens (poging tot) straatroof.
Gelet op de ernst van het feit waarvoor voorbereidingshandelingen werden getroffen en de risico’s die verbonden zijn aan het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen komt alleen een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur als sanctie in aanmerking. Het hof houdt rekening met de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten en met de positieve wending die de verdachte aan zijn leven lijkt te willen geven. Het hof vindt het belangrijk om die positieve ontwikkeling te stimuleren, maar tegelijk ziet het hof de noodzaak om de verdachte bij de les te houden en hem ervan te doordringen dat hij zich niet meer schuldig moet maken aan strafbare feiten, en zeker niet aan de strafbare feiten zoals in deze zaak bewezen verklaard. Het hof vindt daarom dat er een lang voorwaardelijk deel aan de vrijheidsstraf verbonden moet zijn. Het hof vindt het ook belangrijk om een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen die de verdachte kunnen helpen op het goede pad te blijven; hulp en steun van de reclassering en andere hulpverleners is aangewezen. De verdachte is nu oud genoeg om zich bewust te zijn van de gevolgen die doorgaan op het pad van de criminaliteit zal hebben. Als de verdachte zich niet houdt aan de regels die hem op basis van deze deels voorwaardelijke straf worden gesteld, of als hij weer de fout in gaat door een strafbaar feit te plegen, weet hij dat hij langdurig de cel in zal moeten. Het hof komt daarom uit op een hogere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht het gelet op de problematiek van de verdachte noodzakelijk dat hij ook de komende jaren nog zal worden begeleid door de reclassering. Om die reden en om te voorkomen dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen zal het hof een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, met de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze hierna zullen worden gespecificeerd.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2017 onder parketnummer 13-684097-17 is de verdachte – voor zover van belang – veroordeeld tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna de PIJ-maatregel) voor de duur van twee jaren, met bevel dat die PIJ-maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf – gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel was destijds gebaseerd op een Pro Justitia rapport met daarin een psychologisch onderzoek en een Pro Justitia rapport met daarin een psychiatrisch onderzoek, beide van 14 juni 2017. Blijkens een nieuw opgemaakt Pro Justitia rapport met daarin een psychologisch onderzoek van 21 april 2020 en een nieuw opgemaakt Pro Justitia rapport met daarin een psychiatrisch onderzoek van 27 april 2020 worden op basis van de daarin verrichtte onderzoeken onvoldoende redenen gezien om de PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen. Uit de onderzoeken is gebleken dat er bij de verdachte thans geen sprake meer is van een gedragsstoornis of een andere psychiatrische stoornis in engere zin die behandeld dient te worden. Ook de reclassering Nederland adviseert in het advies van 2 juli 2020 niet tot toewijzing van de PIJ-maatregel.
Naar het oordeel van het hof zijn er daarom nu, anders dan ten tijde van het oordeel van de rechtbank, geen termen meer aanwezig voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door de reclassering nader te vermelden dagen en tijden te melden bij Reclassering Nederland, [adres 2]. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde, zodra de reclassering dat noodzakelijk acht, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan de huisregels en aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van het Ambulant Centrum Tilburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met de medeverdachten in de onderhavige zaak, zolang de het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde onderwijs zoals een mbo-opleiding of een soortgelijke opleiding zal volgen gedurende de volledige proeftijd van 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde, indien beschikbaar in de regio Tilburg, dient mee te werken aan een soortelijke (intensieve) begeleiding als de intensieve forensische aanpak (IFA) zoals deze door Spirit Amsterdam wordt uitgevoerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 16 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2017, parketnummer 13-684097-17, voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. P.C. Kortenhorst en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 augustus 2020.
=========================================================================
[…]