ECLI:NL:GHAMS:2020:2382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
23-003479-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van samenwerking bij winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1993 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor winkeldiefstal in vereniging met geweld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte was beschuldigd van het stelen van etenswaren uit een winkel in Amsterdam op 24 augustus 2019, waarbij geweld en bedreiging met geweld zouden zijn gebruikt. Echter, het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen had gehandeld, omdat uit het dossier niet kon worden afgeleid dat er sprake was van bewuste of nauwe samenwerking.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel degelijk etenswaren had gestolen, maar dat het geweld dat in de tenlastelegging was opgenomen, niet kon worden bewezen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal in vereniging met geweld. Het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de diefstal van croissants uit de winkel en heeft de straf bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaren. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003479-19
datum uitspraak: 1 september 2020
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-205140-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (fris)drank, koeken, croissants en/of andere etenwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- te duwen/trekken
- te bijten en/of
- om zich heen te slaan/met de armen om zich heen te zwaaien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak

Het hof acht niet bewezen dat de verdachte tezamen in vereniging heeft gehandeld en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft in de [winkel] etenswaren gestolen in dezelfde tijdspanne als de twee medeverdachten, die daar eveneens goederen hebben gestolen. Uit de beschrijving van zijn handelen door de politie, zoals te zien op de camerabeelden, kan echter niet worden afgeleid dat hij daarbij nauw en bewust met hen samenwerkte. Ook overigens kunnen daarvoor in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende concrete aanknopingspunten worden gevonden.
Nu geen sprake is van het in vereniging met anderen stelen van goederen, kan evenmin worden gezegd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde geweld, nu dit los stond van de door de verdachte gepleegde diefstal en medeverdachte [medeverdachte] geen “deelnemer” aan die diefstal was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 augustus 2019 te Amsterdam croissants die toebehoorden aan de [winkel] heeft weggenomen met het oogmerk zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde diefstal in vereniging met geweld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers hinder en schade oplevert. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf.
Gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheid dat het onderhavige feit, blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2020, één van drie winkeldiefstallen binnen één maand tijd is, is in beginsel uitsluitend een gevangenisstraf een passende reactie. Maar gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de omstandigheid dat de verdachte nadien niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie, zal het hof volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid
van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 september 2020.