ECLI:NL:GHAMS:2020:2383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
23-000766-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor winkeldiefstal met toepassing van artikel 9a Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor winkeldiefstal. De verdachte was eerder veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland voor twee strafzaken, waarbij hij in zaak A op 3 december 2015 in Purmerend kaas, vlees en kattenvoer had gestolen uit een winkel, en in zaak B op 1 februari 2016 kruiden en bouillonblokjes had gestolen. Het hof heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte in zaak A schuldig was aan diefstal, maar in zaak B niet. De verdachte had aangevoerd dat hij psychische overmacht had, omdat hij ernstige honger had, maar het hof verwierp dit verweer. Ondanks de bewezenverklaring in zaak A, besloot het hof om geen straf of maatregel op te leggen op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte met psychische klachten kampt en het feit al van langere tijd geleden was. Het hof oordeelde dat het opleggen van een straf geen redelijk strafrechtelijk doel meer diende. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000766-16
datum uitspraak: 1 september 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-241995-15 (zaak A) en 15-021899-16 (zaak B), alsmede 15-228772-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 augustus 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 3 december 2015 te Purmerend met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een winkel gevestigd op/aan het [adres 2] aldaar, heeft weggenomen kaas en/of vlees en/of kattenvoer (merk Sheba) en/of catisfactions, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak B:
hij op of omstreeks 1 februari 2016 te Purmerend met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kruiden en/of bouillonblokjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [winkel 2] (vestiging: [straat]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak zaak B

Naar het oordeel van het hof is niet bewezen hetgeen de verdachte in de zaak B is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. In het bijzonder is het hof er niet van overtuigd dat uit de handelingen van de (ontkennende) verdachte, zoals die blijken uit het dossier, kan worden afgeleid dat hij het oogmerk had zich de desbetreffende artikelen wederrechtelijk toe te eigenen.

Bewezenverklaring zaak A

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2015 te Purmerend met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gevestigd op het [adres 2] aldaar, heeft weggenomen kaas en vlees en kattenvoer (merk Sheba) en Catisfactions, toebehorende aan [winkel 1]
Hetgeen in de zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, op de grond dat sprake is van psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte ernstige honger had en daardoor geen weerstand kon bieden aan de drang etenswaren te stelen.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat de enkele hongerige toestand van de verdachte niet meebrengt dat hij een succesvol beroep op overmacht kan doen. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met algemene en bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde in de zaken A en B zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers hinder en schade oplevert. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf.
Vanuit het oogpunt van normbevestiging ligt het in de rede een straf aan de verdachte op te leggen. Toch kiest het hof hier in dit geval niet voor. Ter terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat de verdachte kampt met (ernstige) psychische klachten. Bovendien dateert het feit uit 2015, dus al van langere tijd geleden, en is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2020 sindsdien niet opnieuw in aanraking gekomen met politie of justitie. Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat met het opleggen van enige straf geen redelijk strafrechtelijk doel meer wordt gediend. Daarom zal met toepassing van artikel 9a Sr worden afgezien van oplegging van een straf of maatregel.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht met de advocaat-generaal termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak B (parketnummer 15-021899-16) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer
15-241995-15) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak A bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 13 januari 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2014, parketnummer 15-228772-13, voorwaardelijk opgelegde taakstraf
40 uren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 september 2020.