ECLI:NL:GHAMS:2020:2421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
23-002090-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg op 19 april 2019 bij verstek veroordeeld. De verdachte had binnen veertien dagen na deze uitspraak in hoger beroep moeten komen, maar heeft dit pas op 3 juni 2019 gedaan, wat te laat was. De verdediging stelde dat de overschrijding van de appeltermijn verschoonbaar was, omdat de verdachte ten tijde van de procedure in eerste aanleg op straat leefde en psychische problemen had. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep. Het hof overwoog dat de overschrijding van de termijn in de regel betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verontschuldigbaar maken. Het hof vond echter niet aannemelijk dat de psychische gesteldheid van de verdachte zodanig was dat het verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen niet aan hem kon worden toegerekend. De verdachte werd uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, maar het hof wees hem en zijn raadsman op de mogelijkheid om een gratieverzoek in te dienen bij de Koning.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002090-19
datum uitspraak: 8 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-007184-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep, en van het standpunt van de verdachte en zijn raadsman.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 6 februari 2019 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De inleidende dagvaarding is de verdachte op 10 januari 2019 in persoon betekend. Ter terechtzitting in eerste aanleg is op 6 februari 2019 de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd aangehouden tot de terechtzitting van 19 april 2019. Na in de zaak op die terechtzitting van 19 april 2019 het onderzoek te hebben gesloten, heeft de politierechter uitspraak gedaan en de verdachte bij verstek veroordeeld. Bij die stand van zaken had de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, binnen veertien dagen na het op 19 april 2019 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen (vgl. HR 1 juli 1991,
DD92.004 en HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3444). De verdachte heeft echter eerst op 3 juni 2019 en dus te laat hoger beroep doen instellen.
De verdediging heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de appeltermijn verschoonbaar is, omdat de verdachte ten tijde van de procedure in eerste aanleg op straat leefde, in de war was en last had van psychische problemen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de verdachte in de regel betekent dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587). Het hof wil aannemen dat de verdachte zich ten tijde van de procedure in eerste aanleg in de omstandigheden zoals door de verdediging geschetst bevond. Echter, dat hij kampte met een zodanige psychische gesteldheid dat het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen hem niet kan worden toegerekend, is niet aannemelijk geworden. Hetgeen door de verdediging in dat verband is aangevoerd, is daartoe niet toereikend. Dat geldt temeer nu er geen stukken zijn overgelegd waarin de aard en de ernst van de gestelde psychische klachten staan beschreven.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
Het hof merkt tot slot nog op dat de verdachte in een brief en op de terechtzitting in hoger beroep uiteen heeft gezet dat zijn persoonlijke situatie de laatste tijd sterk is verbeterd. Naar aanleiding daarvan heeft het hof de verdachte en zijn raadsman nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid een (met stukken onderbouwd) gratieverzoek in te dienen bij Zijne Majesteit de Koning.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juni 2020.