ECLI:NL:GHAMS:2020:2422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
23-001821-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake drugshandel en belediging van opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne, alsook voor het beledigen van twee opsporingsambtenaren. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2,11 gram heroïne en 5,39 gram cocaïne op 31 december 2018 in Amsterdam, en het beledigen van de ambtenaren door hen te beschuldigen met grove taal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft de straf bepaald op een geldboete van € 1.160,00 en 21 dagen hechtenis. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs, wat een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, en aan belediging van ambtenaren in functie. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens is de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf verlengd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001821-19
datum uitspraak: 22 juni 2020
VERSTEK (raadsman niet gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-002230-19 en 13-058384-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 31 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 5,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 31 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een of meerdere opsporingsambten(a)ar(en),te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Je moet je kankerbek houden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 december 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,11 gram van een materiaal bevattende heroïne en 5,39 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij op 31 december 2018 te Amsterdam opzettelijk opsporingsambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Je moet je kankerbek houden".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.160,00, subsidiair 21 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis, én tot een geldboete van € 1.160,00 subsidiair 21 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 7,5 gram van een stof die bestond uit harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van twee hoofdagenten van politie. Met zijn grove taalgebruik heeft hij deze opsporingsambtenaren, die gewoon hun werk deden, in hun eer en goede naam aangetast en hun gezag als ambtsdragers ondermijnd.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs tot 10 gram een geldboete van € 750,00 genoemd. Voor eenvoudige belediging wordt daarin een geldboete van € 150,00 genoemd, welke straf kan worden verhoogd indien de belediging - zoals hier - is geuit tegen een ambtenaar in functie. Nu de verdachte in deze zaak
tweehoofdagenten heeft beledigd én hij blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2020 eerder onherroepelijk voor misdrijven is veroordeeld, acht het hof, alles afwegende, een geldboete als opgelegd door de politierechter passend en geboden. Hierin ligt besloten dat het hof geen aanleiding ziet de verdachte daarnaast nog een taakstaf op te leggen als door de advocaat-generaal geëist; die straffencombinatie vindt het hof hier te fors.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft schriftelijk gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 november 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Overeenkomstig hetgeen de advocaat-generaal op de terechtzitting in hoger beroep heeft gevorderd acht het hof termen aanwezig om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.160,00 (duizend honderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 november 2017 parketnummer 13-058384-17, met een termijn van één jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2020.