ECLI:NL:GHAMS:2020:2424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
23-000305-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met dreiging van geweld in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, was beschuldigd van poging tot afpersing. De tenlastelegging betrof een incident op 27 december 2018 op de Nieuwmarkt in Amsterdam, waar de verdachte een man bedreigde met een naald en hem dwong tot afgifte van geld of goederen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 juni 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing, waarbij hij de aangever en zijn vrienden in angst heeft gebracht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van vier dagen opgelegd, met inachtneming van de reeds ondergane tijd in voorarrest. De verdachte had eerder al een TBS-maatregel opgelegd gekregen, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de achtergrond van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000305-19
datum uitspraak: 22 juni 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-741250-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Forensisch Psychiatrische Kliniek De Woenselse Poort te Eindhoven.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg, te weten op de Nieuwmarkt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een of meer goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, dat geheel of ten dele aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door
  • naar voornoemde [slachtoffer] toe te gaan en/of dicht op voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en/of
  • (daarbij) zijn, verdachtes handen in de zakken van zijn kleding te houden en/of bij voornoemde [slachtoffer] de indruk/suggestie te wekken dat hij, verdachte iets vasthield en/of (daarbij) op dreigende toon te zeggen: "Geef wat anders steek ik een naald in je nek!".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Verwerping verweer

Het door de verdediging gevoerde verweer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit nu onvoldoende duidelijk is dat hij heeft gedreigd met het oogmerk om de aangever [slachtoffer] iets af doen te geven wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 december 2018 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten op de Nieuwmarkt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van goederen of geld,
toebehorendeaan [slachtoffer], naar [slachtoffer]
istoe
gegaan en dicht op [slachtoffer]
isgaan staan en zijn, verdachtes, handen in de zakken van zijn kleding
heeftgehouden en bij [slachtoffer] de indruk
heeft gewektdat hij, verdachte, iets vasthield en
heeft gezegd: "Geef wat, anders steek ik een naald in je nek!".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2018263371-1 van 27 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pag. 2A-2C.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [slachtoffer]:
Op 27 december 2018 omstreeks 14.45 uur bevond ik mij op de Nieuwmarkt te Amsterdam. Ik zat daar met vrienden te eten ter hoogte van horecagelegenheid [naam]. Wij zaten met z'n drieën op een bankje waarna op enig moment mij een man opviel. Ik zag dat de man richting ons liep met zijn handen in zijn zakken. Ik zag dat de man direct vlak bij ons kwam staan en heel erg dicht in mijn persoonlijke ruimte kwam staan. Ik zag dat er in zijn mondhoeken speeksel zat en dat zijn ogen raar in zijn hoofd stonden. Ik hoorde dat de man tegen ons riep: "Wat?". Ik riep "Wat" terug. De man vroeg aan mij: "Haal je je neus nou op?". Ik zei tegen de man dat ik een loopneus had, net als hij. De man riep: "Vind je dat ik stink? Ik zou oppassen, anders steek ik je neer". Ik zei tegen de man dat hij weg moest gaan en ons met rust moest laten. Ik stond op om buiten het bereik van zijn armen te komen en om de situatie te laten de-escaleren door uit zijn zone te komen. Ik zag dat de man zijn handen nog steeds in zijn zakken had zodat het leek alsof hij iets vast hield in een van zijn handen. Ik hoorde dat de man riep: "Geef wat, anders steek ik een naald in je nek!". Op dat moment voelde ik mij heel erg bedreigd en angstig. Ik had het idee dat hij mij fysiek echt iets wilde aandoen om geld van mij te krijgen. Ik voelde dat mijn hartslag omhoog ging en de adrenaline door mijn lijf spoot. Ik zag dat de man wegliep in de richting van de [winkel]. Ik zag dat er een busje van de politie aankwam. Daarna heb ik het verhaal aan een agent verteld. Ik zag dat er nog een politieauto ter plaatse kwam. Daarna zag ik dat de man werd aangehouden. Ik kan u vertellen dat de man die is aangehouden dezelfde is als die mij had bedreigd met een naald om geld van mij te krijgen.
2.
Een proces-verbaal van 18 december 2019, opgemaakt door mr. [verbalisant 2], raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 december 2019 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [getuige 1]:
Van het voorval op de Nieuwmarkt herinner ik mij nog dat wij met zijn drieën op een bankje zaten. De heer [verdachte] liep langs. De heer [slachtoffer] haalde toen net zijn neus op. Het was koud. Als reactie hierop benaderde [verdachte] ons en vroeg waarom [slachtoffer] zijn neus ophaalde, alsof hij daarmee probeerde te zeggen dat [verdachte] stonk. [slachtoffer] zei: “Nee, ik heb het koud, ik heb een loopneus”. [verdachte] maakte een agressieve indruk. Na wat woorden had hij zijn hand in zijn zak - ik weet niet welke - en vroeg aan [slachtoffer] of hij hem in zijn nek moest steken met een naald. Hij keek daarbij naar zijn hand in zijn zak. Hij bleef doorgaan en dreigde nog een paar keer [slachtoffer] in de nek te steken. Op een gegeven moment zei hij wat schichtig: “Geef me geld”. Dat was gericht aan de heer [slachtoffer].
3.
Een proces-verbaal van 22 januari 2020, opgemaakt door mr. [verbalisant 2], raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 januari 2020 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [getuige 2].
Ik weet dat het vandaag gaat over die meneer op de Nieuwmarkt. Ik zat met [getuige 1] en [slachtoffer] op een bankje op de Nieuwmarkt in Amsterdam. We zaten een broodje op te eten dat we net hadden gehaald. Van linksachter kwam een man aan. Volgens mij begon het ermee dat hij tegen [slachtoffer] zei: “Haal je nu je neus op naar mij?”. Het kwam agressief over. Volgens mij zei [slachtoffer] dat dat niet zo was en iets in de trant van dat het koud was en hij een loopneus had. De man zei vrij snel daarna: “Moet ik nu een naald in je steken?”. Hij dreigde met een naald. Ik zag geen naald. Hij had zijn armen in de zakken van zijn jas. Terwijl hij dat zei, maakte hij een beweging in de richting van [slachtoffer]. Wij stonden op, want het was een beetje bedreigend. Hij kwam dichtbij, in onze ruimte. [slachtoffer] heeft een politieman op de Nieuwmarkt aangesproken. Ik heb gezien dat de man is aangehouden.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018263371-4 van 27 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op donderdag 27 december 2018 bevonden wij ons, verbalisanten, in uniform gekleed, in een opvallend dienstvoertuig, met opvallende surveillance belast, aan de Nieuwmarkt te Amsterdam. Op de Nieuwmarkt werden wij door twee ons tegemoet fietsende mannen aangezwaaid. Een van de twee mannen gaf op te zijn [genaamd] [slachtoffer] [het hof begrijpt: [slachtoffer]]. Wij hoorden [slachtoffer] tegen ons verklaren: “Een man heeft ons bedreigd met een naald. Hij dreigde ons met een naald te steken en dreigde dat hij geld van ons wilde. Het is voor de [winkel] op de Nieuwmarkt gebeurd. Ik denk dat hij er nog wel staat. Het is een man, beetje getint, met een groene jas en een blauwe spijkerbroek met zwarte schoenen.” Wij, verbalisanten, zijn vervolgens in de omgeving van de [winkel] op de Nieuwmarkt naar de man gaan zoeken. [slachtoffer] en zijn vriend zijn ons achterna gefietst. Wij hoorde [slachtoffer] tegen ons verklaren: “Daar loopt de man”. Wij zagen dat [slachtoffer] een voor ons onbekende man aanwees. Wij zagen dat deze man getint was, een groene jas aan had met een blauwe spijkerbroek en zwarte schoenen aan had. Wij zagen dat [slachtoffer] de man recht aanwees en toen wij de man staande hielden, hoorde wij [slachtoffer] tegen ons verklaren: “Dit is de man. Jullie hebben hem.” Vervolgens hebben wij aangehouden: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats].
5.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 januari 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat de jongens op een bankje zaten. Toen ik langs het bankje liep, gingen zij mij uitlachen, omdat ik stink.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, omdat de verdachte bij vonnis van 24 december 2019 de TBS-maatregel opgelegd heeft gekregen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Daarbij heeft hij in het centrum van Amsterdam geprobeerd een man te beroven door hem te dreigen een naald in de nek te steken. Aldus heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom en gevoel van veiligheid. De verdachte heeft daarbij niet alleen het slachtoffer angst ingeboezemd, ook voor diens twee vrienden die hierbij tegenwoordig hebben moeten zijn en andere omstanders moet dit een onaangename ervaring zijn geweest. Ook in bredere zin versterken dergelijke incidenten de gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Met dit alles heeft de verdachte geen rekening gehouden en heeft zich kennelijk louter laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2020 is de verdachte veelvuldig eerder ter zake van soortgelijke berovingen onherroepelijk veroordeeld en zijn hem terzake daarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) en (al dan niet deels voorwaardelijke) vrijheidsstraffen opgelegd. Tegen die achtergrond zou in de voorliggende zaak normaliter oplegging van een vrijheidsstraf van ettelijke maanden zonder meer op zijn plaats zijn geweest. Echter, gebleken is dat aan de verdachte bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van 24 december 2019 de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan het traject van intensieve behandeling en begeleiding waaraan de verdachte in dat kader is onderworpen prioriteit moet worden gegeven en dat het niet aanwezen is thans een straf op de leggen die (op termijn) hernieuwde vrijheidsbeneming van de verdachte met zich brengt. Anderzijds vindt het hof het een verkeerd signaal om de verdachte in een zaak als de onderhavige schuldig te verklaren, maar geen straf op te leggen. Daarom acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan die van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest passend en geboden. Voor het opleggen van een voorwaardelijke straf als geëist ziet het hof geen aanleiding. Eerdere in die vorm opgelegde straffen hebben de recidivereeks van de verdachte immers niet van het plegen van nieuwe strafbare feiten kunnen weerhouden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2020.