ECLI:NL:GHAMS:2020:2692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
23-001971-19.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot doodslag en mishandeling met vrijspraak en veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en mishandeling, gepleegd op 13 november 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk inrijden op twee slachtoffers met een auto, alsook het vernielen van een scooter en het mishandelen van een van de slachtoffers. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had om de slachtoffers te doden. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte met zijn auto opzettelijk in de richting van de slachtoffers reed, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uur. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001971-19
datum uitspraak: 13 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-095211-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met opzet als bestuurder van een personenauto (Opel Corsa met kenteken [kenteken 1]) met (hoge) snelheid achteruit (tegen het verkeer in) op die voorgenoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (motor)scooter (met kentekenplaat [kenteken 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die voorgenoemde scooter om te trappen;
3.
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan met een voorwerp.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1 impliciet primair ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde – poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – is bewezen. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verdachte “boos” opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door gericht op hen in te rijden. Subsidiair heeft de advocaat generaal gesteld dat sprake was van voorwaardelijk opzet op hun dood.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het impliciet primair ten laste gelegde en verzocht daartoe aan te sluiten bij de overwegingen van de rechtbank, die inhouden – kort
samengevat – dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet kan worden bewezen.
Het hof oordeelt als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in de stukken van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting geen concrete aanknopingspunten kunnen worden gevonden om ervan uit te gaan dat de verdachte “vol” opzet had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden. Uit zijn gedragingen en de omstandigheden waaronder die zijn begaan kan dit niet worden afgeleid en ook niet uit de mededelingen van de verdachte hierover.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte evenmin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge van zijn handelen zouden komen te overlijden. De verdachte reed weliswaar met een auto achteruit en in hun richting maar niet kan worden vastgesteld dat de snelheid waarmee hij dat deed dusdanig hoog was dat hierdoor een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden en evenmin dat de verdachte deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Ook overigens is dit niet gebleken.
Het hof zal de verdachte daarom, evenals de rechtbank, vrijspreken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Vrijspraak feit 2

Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat de (enig vastgestelde) schade aan de scooter, die aan de voorvork daarvan, het gevolg is geweest van het omtrappen van de scooter door de verdachte, zoals onder 2 ten laste gelegd. Uit het dossier blijkt immers dat deze schade te herleiden is tot de onder 1 ten laste gelegde gedragingen van de verdachte.
De verdachte behoort daarom te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 november 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (Opel Corsa met kenteken [kenteken 1]) met snelheid achteruit op die voorgenoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 13 november 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan met een voorwerp.
Hetgeen onder 1 impliciet subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

Uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met zijn auto, achteruit, in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reed. Daarbij is [slachtoffer 1], die bij zijn scooter was, geraakt, terwijl [slachtoffer 2] nog net kon wegspringen om niet geraakt te worden. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder die waaruit blijkt hoe de verdachte heeft gereden: snel accelererend en een bocht om, in de richting van een plek waar hij kort daarvoor de beide slachtoffers had ontmoet, leidt het hof allereerst af dat sprake was van doelgericht handelen. Het hof overweegt vervolgens dat naar algemene ervaringsregels het met enige snelheid (de scooter is na de aanrijding meters verplaatst) met een auto – een vervoermiddel met niet te verwaarlozen massa – inrijden op personen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat deze daardoor zwaar lichamelijk letsel oplopen. De doelgerichte gedragingen van de verdachte waren naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel bij de in de tenlastelegging bedoelde slachtoffers, dat reeds hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van concrete indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte voornoemde aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Dat de verdachte dit heeft ontkend, is daarvoor in de gegeven situatie onvoldoende.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte (minst genomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaard uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het in eerste aanleg onder 1 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van reclasseringstoezicht en een verplichting tot medewerking aan een agressieregulatietraining als bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden gevorderd.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht de verdachte in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen, al dan niet in combinatie met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, althans een straf op te leggen die niet te zeer afwijkt van de door de rechtbank opgelegde straf, een en ander gelet op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich in beginsel kan verenigen met de door de rechtbank opgelegde straf, dat hij enorm is geschrokken van de eis van de advocaat-generaal en zich niet gerealiseerd had dat de mogelijkheid bestond dat hij in zijn hoger beroep een zwaardere straf opgelegd zou krijgen dan in eerste aanleg, en dat hij hoopt op een taakstraf in plaats van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die zijn leven zou ontregelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van twee personen door met zijn auto op hen in te rijden. Door aldus te handelen heeft de verdachte agressief en heel gevaarlijk gehandeld en een voor de slachtoffers en omstanders zeer angstige en intimiderende situatie in het leven geroepen waaraan zij de herinnering nog jaren met zich zullen dragen. Het is niet aan de verdachte te danken dat de slachtoffers niet zwaar(der) gewond zijn geraakt.
Voorts heeft de verdachte één van de slachtoffers mishandeld met een voorwerp. Door zo te handelen heeft hij diens lichamelijke integriteit geschonden, hem pijn bezorgd en een voor hem angstige situatie geschapen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 september 2020 is hij eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk veroordeeld hetgeen het hof meeweegt in het nadeel van de verdachte.
In strafmatigende zin zal het hof rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte enig inzicht lijkt te hebben betoond in het uiterst laakbare van zijn handelen. De verdachte lijkt blijkens het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van Inforsa van 25 augustus 2020 thans méér open te staan voor gedragsverandering waardoor het vertrouwen van anderen in hem zou kunnen herstellen. Hij zou voorts willen meewerken aan behandeling gericht op agressieregulatie.
Ook houdt het hof rekening met het tijdsverloop sinds de feiten en met het gegeven dat de verdachte na het plegen van de onderhavige feiten niet meer met justitie of politie in aanraking is geweest.
In het eerdergenoemde reclasseringsadvies van Inforsa van 25 augustus 2020 wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden – kort gezegd – meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling.
Naar het oordeel van het hof kan de ernst van het feit slechts adequaat tot uitdrukking worden gebracht door het opleggen van straffen die (deels onvoorwaardelijke) vrijheidsbeneming met zich brengen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds beoogd de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
In dat licht zullen aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de hieronder genoemde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Daarnaast zal het hof, gelet op de grote ernst van het bewezen verklaarde ook een onvoorwaardelijke taakstraf van aanzienlijke duur opleggen.
Het hof acht, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, geen termen aanwezig om de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen nu de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking wordt gebracht in, en het recidivegevaar afdoende wordt beteugeld met, de door het hof op te leggen straffen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
92 (tweeënnegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken
of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het arrest te melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2], en verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. R.D. van Heffen en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 oktober 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]