In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 juli 2019, waarin hij was veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De tenlastelegging betrof een incident op 8 april 2019 te Middenbeemster, waar de verdachte op de A7 als bestuurder van een personenauto reed, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs niet geldig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd op proces-economische gronden en heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, ondanks de beknoptheid van het proces-verbaal van de verbalisant. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van twee jaar. Het hof weegt mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak vergroot. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.