ECLI:NL:GHAMS:2020:272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
23-001550-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot zware mishandeling met tbs met voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2018. De verdachte, geboren in 1954 en thans gedetineerd in het PPC van Justitieel Complex Zaanstad, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 11 augustus 2017, waarbij de verdachte met een groot mes een medewerkster van een zorginstelling in haar linker bovenbeen heeft gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat zij met voorbedachte rade heeft gehandeld, en heeft haar hiervan vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, wel bewezen.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en TBS met dwangverpleging opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en TBS met voorwaarden. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de psychiatrische geschiedenis van de verdachte. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft en dat een TBS met voorwaarden de meest passende maatregel is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en TBS met voorwaarden, waarbij de voorwaarden zijn vastgesteld in overeenstemming met de adviezen van deskundigen en de reclassering.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist, toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 1.066,79, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001550-18
Datum uitspraak: 4 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-669082-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
thans gedetineerd in het PPC van Justitieel ComplexZaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 11 augustus 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg) van het leven te beroven, naar GGZ-kliniek Arkin, gelegen aan de [straat 1] en/of naar de [straat 2] is toegegaan en/of in de buurt van die [slachtoffer] is gaan staan en/of op die [slachtoffer] is afgelopen en/of afgerend en/of die [slachtoffer] met een (groot) mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in haar linkerbovenbeen en/of linkerheup (met kracht) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 11 augustus 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar GGZ-kliniek Arkin, gelegen aan de [straat 1] en/of naar de [straat 2] is toegegaan en/of in de buurt van die [slachtoffer] is gaan staan en/of op die [slachtoffer] is afgelopen en/of afgerend en/of die [slachtoffer] met een (groot) mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in haar linkerbovenbeen en/of linkerheup (met kracht) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 11 augustus 2017 te Amsterdam [slachtoffer] met voorbedachte rade (na kalm beraad en rustig overleg) heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een (groot) mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in haar linkerbovenbeen en/of linkerheup (met kracht) te steken en/of te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Partiele vrijspraak subsidiair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 augustus 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op die [slachtoffer] is afgelopen en die [slachtoffer] met een groot mes in haar linker bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en de maatregel van TBS met voorwaarden.
Ook de raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht aan de verdachte geen TBS met dwangverpleging op te leggen, maar te volstaan met het opleggen van een TBS met voorwaarden en daartoe verwezen naar de in hoger beroep ter zake opgestelde rapportages.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een medewerkster van een zorginstelling met een groot mes in haar linker bovenbeen gestoken, terwijl zij op de tram stond te wachten. De verdachte heeft een lange psychiatrische geschiedenis en wilde, zoals blijkt uit het door haar verstuurde WhatsApp bericht iets doen waardoor zij eindelijk een passende behandeling voor haar klachten zou krijgen. Met die motivatie is zij met een groot mes op pad gegaan, op zoek naar een doelwit. Het hof acht de aanval op de volstrekt willekeurig gekozen medewerkster van de zorginstelling waar zij onder behandeling was een zeer ernstig feit. Het slachtoffer had een steekwond in haar linker bovenbeen ter grootte van 8 centimeter. Meerdere onderhuidse en bovenhuidse hechtingen waren nodig om de wond te laten genezen. De wond heeft een fors litteken achtergelaten en de psychische gevolgen voor het slachtoffer zijn groot. Zo heeft zij onder meer een lange tijd niet kunnen werken en heeft zij moeite gehad om weer met het openbaar vervoer te reizen.
Het hof heeft acht geslagen op een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020 waaruit blijkt dat de verdachte in de 5 jaren voorafgaand aan het onderhavige feit niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Het hof heeft verder kennisgenomen van onder meer:
  • een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 20 november 2017 opgesteld door [persoon 1] , GZ psycholoog
  • een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 21 november 2017 opgesteld door dr. [persoon 2] , psychiater/psycho-analyticus.
  • een de verdachte betreffend maatregelenrapport van de reclassering van 13 maart 2018 opgesteld door reclasseringsmedewerker [persoon 3]
  • en de onderliggende indicatiestelling van het NIFP/IFZ van 19 februari 2018 opgesteld door [persoon 4] (coördinator IFZ) en [persoon 5] (psychiater).
Gelet op deze rapporten is de rechtbank in eerste aanleg tot het oordeel gekomen dat het onverantwoord is de verdachte zonder behandeling te doen terugkeren in de maatschappij en heeft de rechtbank aan haar de maatregel TBS met dwangverpleging opgelegd.
In hoger beroep is opnieuw over de verdachte gerapporteerd.
Het hof heeft ook van deze rapporten kennisgenomen, te weten
  • een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 12 september 2019 opgesteld door [persoon 6] , gezondheidszorg en forensisch psycholoog;
  • een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 2 augustus 2019 opgesteld door [persoon 7] , psychiater;
  • een de verdachte betreffend maatregelenrapport van de Reclassering Nederland van 8 januari 2020 opgesteld door reclasseringsmedewerkster [persoon 8] ;
  • en de onderliggende indicatiestelling van het NIFP/IFZ van 27 november 2019, opgesteld door [persoon 9] coördinator IFZ en [persoon 10] psychiater.
De conclusie in het rapport van psycholoog [persoon 6] luidt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een chronische posttraumatische stressstoornis met dissociatieve symptomen. Verder zijn er mogelijke aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis en stemmingspathologie, maar dit kan pas duidelijker worden als de posttraumatische stressstoornis in redelijke mate is behandeld. Deze ernstige chronische pathologie bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Er is een matige/hoge kans op een recidive, neigend naar hoog en er zijn beschermende factoren. De diagnostische conclusies komen in hoofdlijnen overeen met de bevindingen van de eerdere rapporteurs die eind 2017 behandeling in het kader van een TBS met dwangverpleging adviseerden, maar de situatie waarin de verdachte zit is nu, anderhalf jaar later, door de (trauma) behandeling anders. Zij is nu ook zonder medicatie stabieler. De behandeling lijkt aan te slaan maar moet nog worden voortgezet. De psycholoog ziet dat de verdachte openstaat voor voortzetting van die behandeling en zij ook weet dat die behandeling klinisch moet starten, mogelijk ook met inzet van medicatie. Naarmate de traumabehandeling voortschrijdt, zal de verdachte minder in verzet gaan tegen de behandeling, hetgeen nu ook al zichtbaar is. Psycholoog [persoon 6] ziet nu dan ook voldoende aanknopingspunten om deze behandeling uit te voeren in het kader van een TBS met voorwaarden. Dit is het gevolg van de situatie nu in vergelijking met de situatie waarin de vorige rapporteurs de verdachte onderzochten.
De conclusie van psychiater [persoon 7] luidt dat bij de verdachte sprake is van een (complexe) posttraumatische stressstoornis, met dissociatieve symptomen, en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit. Er is een hoog recidiverisico op geweld op (middel) lange termijn. Op korte termijn (binnen een half jaar) zal het risico wat lager liggen. Er is bij de verdachte sprake van een zeer complexe problematiek die veel vraagt van een behandelend team/behandelaar. Het gaat om een langdurige behandeling. Deze kan vanwege de verwachte duur door de complexe problematiek en vanwege de hoogte van het recidive risico niet plaatsvinden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Een TBS-kader is het meest geschikte juridische kader waarin deze behandeling dient plaats te vinden. De verwachting is dat zij een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden aan zou moeten kunnen gaan en zou moeten kunnen volhouden. Er is met de verdachte overeenstemming over de noodzakelijk geachte voorwaarden. Psychiater [persoon 7] meent dat vanuit dit onderzoek, onder andere door de informatie van haar behandelend psycholoog over een langere periode en omdat zij meer gestabiliseerd is, nog meer zicht is gekregen op de verdachte dan bij het vorige onderzoek, waardoor er nog specifiekere aandachtspunten in een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden aangedragen kunnen worden.
Beide bovengenoemde deskundigen adviseren om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof acht de conclusies voldoende onderbouwd en neemt de inhoud daarvan over.
De reclassering adviseert, met inachtneming van bovengenoemde rapportages en de indicatiestelling van het NIFP/IFZ aan de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen en geeft aan dat de verdachte zich bereid heeft verklaard zich aan de geformuleerde voorwaarden te houden.
Het hof is gelet op deze adviezen en de ernst van het feit, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat de maatregel TBS met voorwaarden de meest passende maatregel is. Het hof zal aan de maatregel de voorwaarden verbinden, zoals in het reclasseringsadvies van 8 januari 2020 geadviseerd.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS met voorwaarden stelt. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de maatregel.
Naast de maatregel TBS met voorwaarden is het hof gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat aan de verdachte ook een vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd.
Het hof zal op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen moet naar het oordeel van het hof namelijk ernstig rekening gehouden worden met de omstandigheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien zij geen (verdere) behandeling zal ondergaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en de maatregel TBS met voorwaarden passend en geboden.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag dezelfde beslissing als de rechtbank zal nemen.
Het hof overweegt als volgt.
Het in beslag genomen en niet terug gegeven voorwerp, te weten een mes, dat aan de verdachte toebehoort dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen verklaarde is begaan.
Twee in beslag genomen en niet terug gegeven voorwerpen, te weten een broek en een handdoek dienen aan de rechthebbende te worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.066,79, waarvan € 16,79 voor materiele schade en € 1050,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het oorspronkelijke bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat:
  • de verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • de verdachte op geen welke wijze, direct of indirect, contact opneemt met het slachtoffer.
  • de verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien.
  • de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • de verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is,
  • de verdachte meewerkt aan huisbezoeken.
  • de verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • de verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering.
  • de verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
  • de verdachte, als de reclassering dat nodig acht, meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
  • de verdachte zich niet zonder toestemming van de reclassering en het openbaar ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland begeeft.
  • de verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in FPK Assen (alwaar op 6 februari 2020 een plek voor de verdachte beschikbaar is) of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
  • de verdachte, indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie inneemt, zolang haar behandelaars dat nodig achten.
  • de verdachte meewerkt aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • de verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
  • de verdachte meewerkt aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding ( indien nodig), waarbij rekening wordt gehouden met haar draagkracht- en last.
  • de verdachte openheid geeft over haar sociale netwerk en relaties.
  • en de verdachte inzage geeft in haar financiële situatie en meewerkt aan een schuldsaneringstraject, indien door de reclassering geïndiceerd.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
stk mes (5433302).
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
stk handdoek (543301).
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende (het slachtoffer) van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
stk broek (5433289).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.066,79 (duizend zesenzestig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 16,79 (zestien euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 1.050,00 (duizend vijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.066,79 (duizend zesenzestig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 16,79 (zestien euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 1.050,00 (duizend vijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 42 (tweeënveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. P. Greve en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2020.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]