In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor winkeldiefstal van een belegd broodje op 21 december 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een goed dat toebehoorde aan een winkel, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en dat er geen vrijspraak is bepleit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan diefstal en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De politierechter had eerder een geldboete van € 200,00 opgelegd, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en de hinder die winkeldiefstal veroorzaakt voor het gedupeerden winkelbedrijf. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsorde en de bescherming van eigendomsrechten.