ECLI:NL:GHAMS:2020:2776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
23-001578-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake winkeldiefstal met betrekking tot een belegd broodje

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor winkeldiefstal van een belegd broodje op 21 december 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een goed dat toebehoorde aan een winkel, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en dat er geen vrijspraak is bepleit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan diefstal en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De politierechter had eerder een geldboete van € 200,00 opgelegd, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en de hinder die winkeldiefstal veroorzaakt voor het gedupeerden winkelbedrijf. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsorde en de bescherming van eigendomsrechten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001578-19
datum uitspraak: 19 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-262639-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2018 te Amsterdam een (belegd) broodje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel] (filiaal [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2018 te Amsterdam een (belegd) broodje, dat toebehoorde aan [winkel] (filiaal [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

Gelet op het feit dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, wordt op de voet van artikel 359, derde lid, Sv volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van 21 december 2018, betreffende de onderneming [winkel], gevestigd te Amsterdam (doorgenummerde dossierpagina’s 3 en 4).
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2020.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00 (bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier dagen hechtenis), alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht te volstaan met de oplegging van een lichte voorwaardelijke straf met een proeftijd van één jaar. Daartoe heeft de raadsman onder meer gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, diens beperkte financiële draagkracht, de relatief geringe ernst van het feit, het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, het ontbreken van recente recidive, alsmede de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een belegd broodje. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat naast materiële schade ook hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf. Bovendien heeft de verdachte door aldus te handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2020 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in het nadeel van de verdachte weegt.
Mede gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 Sr zal het hof een lagere straf opleggen dan door de politierechter opgelegd en dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging in het kader van de strafmaat naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om een andersoortige of (nog) lagere straf op te leggen, laat staan om toepassing te geven aan artikel 9a Sr.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 Sr.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 augustus 2020.