ECLI:NL:GHAMS:2020:2794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
000449-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op basis van onschuldpresumptie en rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1995, die schadevergoeding vroeg op basis van de onschuldpresumptie en gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Het verzoekschrift was ingediend op 30 april 2020 en het Openbaar Ministerie heeft op 23 juni 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 22 september 2020 was verzoeker niet aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak, met parketnummer 23-001729-19, op 20 maart 2020 is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof overweegt dat de onschuldpresumptie grenzen stelt aan de beoordeling van het verzoek. De advocaat-generaal adviseerde tot afwijzing van het verzoek, maar het hof oordeelt dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van een schadevergoeding van € 420,00 voor de ondergane verzekering en € 2.887,54 voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof wijst het overige verzochte af en beveelt de onverwijlde betekening van de beschikking aan verzoeker. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000448-20 (530 Sv) en 000449-20 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001729-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J.M. Keizer,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 30 april 2020 ingekomen.
Op 23 juni 2020 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 22 september 2020 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 420,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.337,54;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 20 maart 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
De advocaat-generaal heeft geadviseerd tot afwijzing van het verzoek, nu de verdachte in de strafzaak in hoger beroep slechts het voordeel van de twijfel is gegund, na een aanvankelijke veroordeling in eerste aanleg.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De onschuldpresumptie stelt grenzen waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Het betoog van de advocaat-generaal dat aan verzoeker als verdachte slechts het voordeel van de twijfel is gegund, wat er ook zij van de juistheid van dit betoog, blijft niet binnen deze grenzen, aangezien het de suggestie inhoudt dat verzoeker, hoewel door het hof vrijgesproken, zich wel aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt.
Appellant is op 31 juli 2017 in verzekering gesteld en op 3 augustus 2017 in vrijheid gesteld.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering tot een bedrag van € 420,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 2.337,54.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 420,00 (vierhonderdtwintig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 2.887,54 (tweeduizend achthonderdzevenentachtig euro en vierenvijftig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 6 oktober 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.307,54 (drieduizend driehonderdzeven euro en vierenvijftig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden KKNM Advocaten o.v.v. [verzoeker].
Amsterdam, 6 oktober 2020,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.