ECLI:NL:GHAMS:2020:2808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
23-002513-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van een personenauto met vrijspraak van primair tenlastegelegde

Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte werd beschuldigd van opzetheling van een personenauto, een Volvo V70. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt. Het hof heeft op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan na het onderzoek ter terechtzitting op 17 september 2020. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de auto met opzet had gestolen. De advocaat-generaal had ook vrijspraak gevorderd, wat het hof niet verder motiveerde.

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, dat de verdachte de auto had verworven terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was, heeft het hof wel bewijs gevonden. De verdachte had de auto op 8 oktober 2018 in zijn bezit, kort na de diefstal, en zijn verklaring dat hij de auto van een vriend had geleend, werd niet geloofwaardig geacht. Het hof concludeerde dat de verdachte de auto had gekregen onder omstandigheden die erop wezen dat hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verblijf in een beschermde woonvorm en zijn positieve ontwikkeling, en besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet gerechtvaardigd was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002513-19
datum uitspraak: 1 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-057905-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 september 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2018 tot en met 8 oktober 2018 te Utrecht, in elk geval in Nederland een personenauto (Volvo V70, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairhij op of omstreeks 8 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een goed te weten een personenauto (Volvo V70, kenteken [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof komt tot een andere strafoplegging dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het dossier niet valt af te leiden dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de auto van diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Tussen 7 oktober 2018 te 16.00 uur en 8 oktober 2018 te 07.40 uur is de Volvo V70 van [slachtoffer] gestolen vanaf de [straat] in Utrecht. De eigenaresse had de Volvo op eerstgenoemd tijdstip handmatig (met de sleutel in het slot) afgesloten, omdat de afstandsbediening van de sleutel niet functioneerde. De daarop volgende ochtend bleek dat zij een autosleutel miste; zij vermoedt dat zij deze in het autoslot heeft laten zitten. Op 8 oktober 2018 te 10.47 uur constateerde een politieambtenaar dat voornoemde gestolen Volvo op de N235 reed ter hoogte van Watergang. In de Volvo zaten twee personen. De politieambtenaar is de Volvo in een opvallend politievoertuig gevolgd. Nadat de Volvo in Amsterdam in een file tot stilstand was gekomen, stapte de bijrijder uit, sprintte weg en verstopte zich naast een woonark, alwaar deze is aangehouden. Ook de bestuurder – die de verdachte bleek te zijn – is aangehouden. De sleutel van het voertuig zat op dat moment in het contactslot. De verdachte heeft op 8 oktober 2018 in ieder geval vanaf 08.00 uur de beschikking over de Volvo gehad.
De verdachte heeft verklaard dat hij de Volvo heeft geleend van zijn vriend [naam] , die de Volvo met de bijbehorende sleutel op de bewuste ochtend bij hem - de verdachte - voor de deur had afgeleverd. Daarna heeft de verdachte een kennis opgehaald en is hij met de Volvo naar Purmerend gereden om een ‘airco’ af te leveren. Op de plaats van bestemming aangekomen heeft hij de airco uit de auto gehaald en de auto ‘gewoon met het knopje’ op slot gedaan, aldus de verdachte.
Het hof acht de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk geworden, omdat voor de juistheid daarvan geen solide aanknopingspunt in het dossier te vinden is, integendeel. [naam] , die de achternaam [naam] blijkt te hebben, heeft verklaard dat de verdachte de Volvo niet van hem heeft geleend en hij nooit de beschikking heeft gehad over een auto. Daarnaast is de wijze waarop de verdachte de Volvo zegt te hebben afgesloten onverenigbaar met het gegeven dat – zoals volgt uit de aangifte – de afstandsbediening van de sleutel niet functioneerde.
De opvallende omstandigheid dat de verdachte kort na de diefstal over de Volvo kon beschikken acht het hof redengevend voor het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte de auto heeft gekregen onder omstandigheden waarin hij wist dat deze auto van diefstal afkomstig was. Nu de verdachte geen betrouwbare, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, kan het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 oktober 2018 te Amsterdam, een personenauto (Volvo V70, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht om ingeval van een bewezenverklaring rekening te houden met de positieve ontwikkeling in de persoonlijke situatie van de verdachte en hem in verband daarmee een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 80 uren op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een personenauto. Hiermee heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2020 is de verdachte herhaaldelijk eerder onherroepelijk veroordeeld voor (gekwalificeerde) vermogensdelicten, waaronder tot vrijheidsstraffen. Dit weegt het hof sterk in zijn nadeel. Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke, in weken uitgedrukte gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd. Toch zal het hof daarvoor niet kiezen om reden van het volgende.
Op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte verblijft in een beschermde woonvorm van het Leger des Heils, dat hij wordt begeleid door het FACT-team van Fivoor en dat hij bij die laatste instelling ook behandeling ondergaat. Daarnaast blijkt uit genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat de verdachte na 18 februari 2019 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd die ter kennis van justitie zijn gekomen; daarmee lijkt een bestendig recidivepatroon (vooralsnog) een halt toe te zijn geroepen. Het hof acht het niet alleen in het belang van de verdachte maar ook in dat van de samenleving dat deze ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die ervoor zorgt dat de verdachte opnieuw van zijn vrijheid beroofd zal raken.
Daarom acht het hof, alles afwegend, oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest én een flinke taakstaf passend en geboden. De straffencombinatie die door de raadsman wordt voorgestaan gaat te zeer voorbij aan de recidive van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.