ECLI:NL:GHAMS:2020:282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
23-002566-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid van de bestuurder

Op 15 september 2015 vond er een tragisch verkeersongeval plaats op de Rijksweg A9 nabij de Wijkertunnel, waarbij de verdachte, bestuurder van een Opel Ampera, met hoge snelheid achterop een stilstaande Opel Astra botste. De bestuurder van de Astra, [slachtoffer], kwam hierbij om het leven. Het gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig had gehandeld door niet te reageren op de verkeerssignalen en het afremmende voertuig voor hem. De verdachte had de verkeerslichten en matrixborden, die waarschuwden voor de afsluiting van de tunnel, niet opgemerkt. Het hof concludeerde dat de verdachte gedurende meerdere seconden niet op de weg en de weggebruikers lette, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte werd in hoger beroep veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, waarbij het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigde en een taakstraf van 120 uren oplegde, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002566-17
datum uitspraak: 7 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-140315-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2018 en 24 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Beverwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Opel, type Ampera), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A9, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op zodanige wijze op de weg te rijden dat hij, verdachte, niet in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte,
terwijl de hoogtesignalering van de Wijkertunnel in werking was getreden en/of (derhalve) de Wijkertunnel was afgesloten door middel van rood-licht uitstralende verkeerslichten en/of (voorafgaande aan die verkeerslichten) een snelheidsbeperkende maatregel in werking was getreden, bestaande uit drie portaalsignaleringen (die de snelheid gefaseerd terugbrachten tot (respectievelijk) 90 kilometer per uur (hierna: km/u) en (vervolgens) 70 km/u en (vervolgens) 50 km/u) en/of een maximum snelheid was toegestaan van 50 km/u, die aan de weggebruikers kenbaar werd gemaakt door middel van gebruikmaking van een of meer (matrix) verkeersbord(en) conform model A3 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met (daarop) het opschrift "50" alsook een signalering van een driehoekig waarschuwingsbord J32,
- op voornoemde weg met (gelet op bovenomschreven omstandigheden) (veel) te hoge en/of onverminderde snelheid (in de richting van/naar) de Wijkertunnel gereden/genaderd, en/of heeft hij (aldus rijdende) voornoemde afsluiting van de Wijkertunnel en/of voornoemde portaalsignalering(en) en/of voornoemd(e) (matrix) verkeersbord(en) niet opgemerkt en/of genegeerd, en/of (vervolgens)
- heeft hij (aldus rijdende) een personenauto (merk Opel, type Astra), welke stilstond voor de stopstreep op de rechterrijstrook van voornoemde weg en/of (voor) de rood-uitstralende verkeerslichten voor/bij/boven de ingang van de Wijkertunnel, althans de Wijkertunnel naderde, niet opgemerkt,
- waarna een botsing of aanrijding is gevolgd tussen die (stilstaande) personenauto en zijn, verdachtes, motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Beverwijk als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto, merk Opel, type Ampera), daarmee op zodanige wijze rijdende op de weg, de Rijksweg A9, dat hij, verdachte, niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte,
terwijl de hoogtesignalering van de Wijkertunnel in werking was getreden en/of (derhalve) de Wijkertunnel was afgesloten door middel van rood-licht uitstralende verkeerslichten en/of (voorafgaande aan die verkeerslichten) een snelheidsbeperkende maatregel in werking was getreden, bestaande uit drie portaalsignaleringen (die de snelheid gefaseerd terugbrachten tot (respectievelijk) 90 kilometer per uur (hierna: km/u) en (vervolgens) 70 km/u en (vervolgens) 50 km/u) en/of een maximum snelheid was toegestaan van 50 km/u, die aan de weggebruikers kenbaar werd gemaakt door middel van gebruikmaking van een of meer (matrix) verkeersbord(en) conform model A3 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met (daarop) het opschrift "50" alsook een signalering van een driehoekig waarschuwingsbord J32,
- op voornoemde weg met (gelet op bovenomschreven omstandigheden) (veel) te hoge en/of onverminderde snelheid (in de richting van/naar) de Wijkertunnel gereden/genaderd, en/of heeft hij (aldus rijdende) voornoemde afsluiting van de Wijkertunnel en/of voornoemde portaalsignalering(en) en/of voornoemd(e) (matrix) verkeersbord(en) niet opgemerkt en/of genegeerd, en/of (vervolgens)
- heeft hij (aldus rijdende) een personenauto (merk Opel, type Astra), welke stilstond voor de stopstreep op de rechterrijstrook van voornoemde weg en/of (voor) de rood-uitstralende verkeerslichten voor/bij/boven de ingang van de Wijkertunnel, althans de Wijkertunnel naderde, niet opgemerkt,
- waarna een botsing of aanrijding is gevolgd tussen die (stilstaande) personenauto en zijn, verdachtes, voertuig,
waardoor de bestuurder van die personenauto (te weten [slachtoffer]) is gedood/overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet verenigt met het vonnis.

Bewijsoverweging

Standpunt van het Openbaar Ministerie
Door de advocaat-generaal is aangevoerd dat de verdachte kan worden verweten dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, zodat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
Uit de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en de aanvullende verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) volgt dat de verklaring van de verdachte niet kan kloppen. De verdachte heeft in ieder geval één werkend matrixbord met snelheidsbeperking 50 km/uur en de waarschuwing voor een naderend verkeerslicht die op een afstand van 410 meter voor de stoplichten boven de weg hingen waargenomen moeten hebben. Eveneens had de verdachte het in zijn richting uitstralende verkeerslicht, in welke kleur dan ook, moeten waarnemen. Ondanks dat heeft de verdachte zijn snelheid niet verminderd en is met onverminderde en hoge snelheid achterop het voertuig van het slachtoffer gebotst.
De verdachte heeft zodoende zeer onoplettend gereden en het is aan zijn schuld te wijten dat het slachtoffer, de heer [slachtoffer], is overleden.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van de verdachte is ter zitting in hoger beroep bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Hiertoe heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte niet wist dat hij snelheid moest minderen. De verdachte betwist dat de matrixborden in werking waren getreden. In ieder geval heeft de verdachte de inwerking getreden matrixborden niet gezien. Evenmin heeft de verdachte in werking zijnde verkeerslichten gezien.
Op basis van de (aanvullende) verkeersongevallenanalyse kan niet kan worden vastgesteld dat de verdachte onder enig werkend matrixbord is doorgereden of het werkende verkeerslicht heeft moeten zien.
Het tweede scenario uit de aanvullende analyse komt overeen met de verklaring van de verdachte dat hij geen werkende matrixborden en geen verkeerslicht geeft gezien. Dit scenario wordt in de analyse als ‘niet onmogelijk’ beschouwd. Onder deze omstandigheden, waarin de verdachte dus geen enkele waarschuwing heeft gehad, had de verdachte niet behoeven te verwachten dat op de snelweg plotseling een auto nagenoeg stil zou staan.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 15 september 2015, omstreeks 12.43, reed de verdachte als bestuurder van een personenauto, een Opel Ampera, over de Rijksweg A9, gemeente Beverwijk, in zuidelijke richting waarbij hij de Wijkertunnel naderde. [slachtoffer] reed op dat moment als bestuurder van een personenauto, Opel Astra, vóór de verdachte. [2]
Getuige [getuige 1] reed met zijn vrachtwagen kort voor het ongeval de oprit van de Rijksweg A9 op vanaf de afslag Beverwijk. [3] De vrachtwagen passeerde op die oprit bij hectometerpaal (hierna: hm) 53,6T een “portaalpoort met hoogtesignalering”. Door de hoogte van zijn transport werd de hoogtesignalering geactiveerd en trad deze automatisch in werking. [4] Dit houdt in dat de noord-zuid tunnelbuis van de Wijkertunnel wordt gesloten voor alle verkeer door middel van een verkeersregel-installatie (hierna: de VRI of het verkeerslicht) ter hoogte van hm 52,8 die achtereenvolgens geel knipperend, vast geel en rood licht uitstraalt. Tevens treden successievelijk matrixborden met snelheidsbeperkende aanwijzingen in werking die, voorafgaande aan de VRI, de verplichte maximumsnelheid van 130 km/u terugbrengen naar 50 km/u. Ter hoogte van hm 53,9 (op 1100 meter voor de VRI) wordt 90 km/u aangegeven, ter hoogte van hm 53,6 (817 meter voor de VRI wordt 70 km/u aangegeven en ter hoogte van hm 53,2 (op 410 meter voor de VRI) wordt 50 km/u aangegeven. [5] Omdat voor het transport van getuige [getuige 1] een ontheffing van de Rijksdienst voor het Wegverkeer gold – de lading was weliswaar te hoog voor de hoogtemeting van de tunnel maar kon wel veilig door de tunnel – heeft hij zich van te voren telefonisch gemeld bij de verkeerscentrale van Rijkswaterstaat. Conform de daarvoor geldende procedures heeft de dienstdoende wegverkeerleider op enig moment na de hoogtemelding de knop “reset hoogtemelding” ingedrukt, waardoor de hoogtesignalering en de bijkomende VRI- en matrixsignaleringen – opnieuw successievelijk – werden uitgeschakeld. [6]
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij rijdend op de Rijksweg A9 voor de ingang van de Wijkertunnel, ineens werd geconfronteerd met een stilstaande auto. Hij kon niet meer reageren en botste achterop de stilstaande auto. [7] Het was die dag rustig op de weg en het zicht was goed. [8] Als gevolg van deze aanrijding sloeg de auto van het slachtoffer tegen de vangrail en ontstond een brand waarbij het slachtoffer niet in staat bleek zijn voertuig te verlaten. [9] Het slachtoffer kwam te overlijden. [10] Ter terechtzitting in zowel eerste aanleg als hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat er geen in werking zijnde matrixborden waren, omdat hij die niet heeft waargenomen. Evenmin heeft hij waargenomen dat een VRI geel dan wel rood licht uitstraalde, of gezien dat de auto voor hem had afgeremd. [11]
Voor de vaststelling van de positie van de verdachte op de weg ten tijde van het aanspringen van bovengenoemde VRI en matrixborden, alsmede het ontstaan van de botsing, neemt het hof het navolgende in aanmerking.
Uit de eerste VOA volgt dat de botsing plaatsvond op de rechterrijstrook van de noord-zuid rijbaan van de A9 ter hoogte van de stopstreep bij de VRI (bij hm 52.8) en dat de verdachte met zijn auto achterop die van het slachtoffer is gereden. [12] Uit de aanvullende VOA volgt dat het snelheidsverschil tussen het voertuig van de verdachte en dat van het slachtoffer ten tijde van de botsing tussen de 80 en 115 km/u was. De snelheid van het voertuig van de verdachte was vijf seconden vóór de botsing 115 km/u, en ten tijde van de botsing 112 km/u. Het voertuig van het slachtoffer had zodoende een snelheid van tussen de 0 en 35 km/u . [13]
Uit de aanvullende VOA volgt dat één seconde na de hoogtemelding door de vrachtwagen van getuige [getuige 1], de VRI gedurende vier seconden geel is gaan knipperen. Hierna heeft de VRI vier seconden vast geel licht uitgestraald om aansluitend 10 seconden rood licht te gaan uitstralen. Eén seconde voorafgaand aan het aangaan van het rode licht ging het matrixbord op 410 meter voor de VRI aan op 50 km/u met geel knipperen. Op datzelfde moment ging ook het matrixbord op 817 meter voor de VRI aan op 70 km/u. Drie seconden nadat de VRI op rood licht sprong, ging het matrixbord bij hectometerpaal op 1100 meter voor de VRI aan op 90 km/u. Negen seconden nadat het rode licht aan ging, werd de procedure handmatig afgebroken door de wegverkeerleider. Hierdoor sprong één seconde later de VRI van rood licht naar geel knipperen gedurende acht seconden. Al met al heeft de VRI na de hoogtemeting vier seconden geel geknipperd, vier seconden vast geel licht uitgestraald, tien seconden rood licht uitgestraald, toen weer acht seconden geel geknipperd, en is het vervolgens uitgegaan. [14]
Op basis van bovengenoemde gegevens – het verloop van het in werking treden van de verkeerslichten voor de tunnel en de matrixborden boven de weg, in combinatie met de snelheid van het voertuig van de verdachte vlak voor het plaatsvinden van het ongeval – zijn in de aanvullende VOA drie scenario’s beschreven met betrekking tot de positie van de verdachte voorafgaand en ten tijde van het ongeval. [15]
Het scenario waarin de verdachte vóór het in werking zijnde matrixbord 90 reed en door alle drie de matrixborden 90, 70 en 50 is gewaarschuwd wordt als niet realistisch beschouwd, hetgeen door alle procespartijen wordt beaamd. Dit scenario blijft dan ook verder onbesproken.
Het scenario waarin de verdachte al voorbij matrixbord 50 was gereden toen dit aansprong en het rode verkeerslicht voor de tunnel alweer uit was voordat de verdachte de plaats van het ongeval bereikte, wordt niet onmogelijk geacht. Binnen dit scenario bevond de verdachte zich nagenoeg onder het matrix bord van 50 km/u, op 430 meter afstand van de plaats van het ongeval, en heeft hij geen werkend matrixbord gezien. Dit zou met zijn snelheid dertien seconden vóór de aanrijding zijn. Elf seconden daarna was het rode licht van de tunnel overgegaan op geel knipperen. In dit scenario bevond de verdachte zich dan op 64 meter (2 seconden met 115 km/u = 32 m/s) vóór de aanrijding. Het licht knipperde toen geel, had daarvóór en voor de verdachte zichtbaar rood licht uitgestraald en het voertuig van het slachtoffer bevond zich direct vóór de door de verdachte bestuurde auto, nagenoeg stilstaand of (zeer) langzaam rijdend.
Het scenario dat de verdachte wel is gewaarschuwd, maar alleen door het matrixbord 50, wordt het meest realistisch geacht. Als de verdachte net onder het matrixbord van 70 was gereden op het moment dat dat aanging, heeft hij matrixbord 50, op 410 meter voor de VRI, kunnen zien. Bij het bereiken van de tunnel was daar het rode verkeerslicht al uit. Het slachtoffer had dan nog moeten blijven staan na het uitgaan van het rode verkeerslicht.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij – terwijl hij op de A9 reed en door zijn hoge lading de hoogtemelding had geactiveerd – zag dat de matrixborden in werking traden. Ter hoogte van hm 52.7 (het hof begrijpt: 52.8) zag hij het verkeerslicht op rood staan. Ongeveer tien seconden later zag hij dat het verkeerslicht een oranje knipperend licht uitstraalde. Op dat moment zag hij links van hem een auto tegen de middenvangrail aan botsen en zag hij dat er vlammen uit de auto kwamen. [16]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij na de afrit ‘Bazaar’ merkte dat de matrixborden boven de weg 50 km/u aangaven. Hij zag dat verderop, vlak voor de Wijkertunnel, het verkeerslicht boven de weg op rood stond. Enkele meters voor hem reden een witte en een donkerkleurige auto (het hof begrijpt: de auto’s van de verdachte (wit) en van het slachtoffer (donkerkleurig). Hij zag niet hoe het kwam maar zag dat de auto’s tollend over de weg gingen. [17] Bij de raadsheer-commissaris heeft deze getuige verklaard dat hij het stoplicht op rood zag gaan, en dat dat stoplicht vrij snel daarna weer op oranje knipperen ging. Op het moment dat de botsing plaatsvond knipperde het stoplicht al oranje. [18]
Overweging hof
Bij de beoordeling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), dus of ten minste sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Voorts geldt naar vaste rechtspraak dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een moment van onachtzaamheid bij de verdachte is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging is het hof van oordeel dat de voornoemde bewijsmiddelen niet uitsluiten dat de verdachte het in werking getreden matrixbord ter hoogte van
hm 53.2 (410 meter voor de VRI) dat 50 km/u aangaf, niet heeft kunnen zien. De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die beiden het ongeval op enige afstand voor zich hebben waargenomen en daarover hebben verklaard dat het plaatsvond op het moment dat de VRI alweer geel was gaan knipperen nadat het op rood had gestaan, passen (ook) in het in de aanvullende VOA beschreven scenario 2. Om die reden zal het hof van dat scenario uitgaan bij de vaststelling van de feitelijke toedracht van het ongeval. Daarmee gaat het hof er van uit dat het matrixbord op 410 meter voor de VRI pas in werking was getreden op het moment dat de verdachte daar net onderdoor was gereden of dit al zo dicht was genaderd dat hij het niet meer heeft kunnen zien.
Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte de rood uitstralende dan wel oranje knipperende VRI had kunnen waarnemen. Uit de (aanvullende) VOA volgt immers dat één seconde nadat bovengenoemd matrixbord in werking was getreden, de VRI gedurende tien seconden rood licht heeft uitgestraald, waarna het oranje is gaan knipperen en het ongeval plaatsvond. Gelet op bovenstaande vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert het hof dat dit de tijdspanne is geweest waarin de verdachte het matrixbord 50 net was gepasseerd en richting de werkende VRI reed, waardoor hij daarop (met het naderen van de VRI in toenemende mate) en op de voor hem langzaam rijdende of zelfs stilstaande auto van het slachtoffer, zicht moet hebben gehad. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen, waarin de verdachte de in werking zijnde VRI niet heeft kunnen zien, wordt derhalve weerlegd door de bewijsmiddelen. Het hof concludeert dan ook dat vaststaat dat de VRI rood licht heeft uitgestraald op het moment dat de verdachte daar zicht op had, en geel knipperde op het moment dat de verdachte het zeer dicht was genaderd.
Daarbij neemt het hof tevens in overweging dat het rustig was op de weg, dat het zicht niet belemmerd werd en dat het rode licht voor alle andere op dat moment aanwezige weggebruikers zichtbaar is geweest. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt immers dat zij het rode licht al hadden gezien terwijl zij nog op enige afstand achter de verdachte reden; daarnaast moet het voor de verdachte uitrijdende slachtoffer hebben afgeremd voor het verkeerslicht.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat het rood uitstralende dan wel geel knipperende verkeerslicht voor de ingang van de Wijkertunnel gedurende langere afstand en tijd zichtbaar moet zijn geweest voor de verdachte, evenals de auto van het slachtoffer, die was afgeremd voor voornoemd verkeerslicht en (nagenoeg) stilstond voor de stopstreep.
Voorts stelt het hof vast dat de verdachte op deze voor hem waarneembare waarschuwing en op zijn afremmende of stilstaande voorganger in het geheel niet heeft gereageerd, aangezien hij met onverminderde snelheid tegen het voertuig van het slachtoffer is aangereden en gelet op zijn verklaringen, waaruit blijkt dat hij niets gezien heeft.
Het hof concludeert dan ook dat de verdachte gedurende meerdere seconden niet op de weg of de weggebruikers vóór hem heeft gelet. Dit terwijl hij met hoge snelheid op een snelweg reed en bovendien een tunnel naderde, waardoor oplettendheid te meer geboden was.
Door zijn onoplettendheid heeft de verdachte niet gereageerd op het rode, dan wel geel knipperende verkeerslicht, noch op het afremmende voertuig van het slachtoffer voor hem, als gevolg waarvan hij niet in staat was zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. Dit terwijl bij voldoende mate van oplettendheid de verdachte zowel het verkeerslicht als het afremmende voertuig had kunnen en moeten zien en hij in staat was geweest tijdig te anticiperen op de verkeersituatie voor hem op de weg, desnoods door op het laatste moment nog naar rechts (vluchtstrook) of links (linker rijstrook) uit te wijken. Het hof is van oordeel dat een zodanige onoplettendheid onder de gegeven omstandigheden meebrengt dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag aan de zijde van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 september 2015 te Beverwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Opel, type Ampera), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A9, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, op zodanige wijze op de weg te rijden dat hij, verdachte, niet in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte,
terwijl de hoogtesignalering van de Wijkertunnel in werking was getreden en de Wijkertunnel was afgesloten door middel van verkeerslichten,
- op voornoemde weg met onverminderde snelheid in de richting van de Wijkertunnel gereden en heeft hij aldus rijdend voornoemde afsluiting van de Wijkertunnel niet opgemerkt en
- heeft hij (aldus rijdend) een personenauto (merk Opel, type Astra), die (nagenoeg) stilstond voor de stopstreep op de rechterrijstrook van voornoemde weg en (voor) de rood en/of knipperend geel uitstralende verkeerslichten voor de ingang van de Wijkertunnel niet opgemerkt,
- waarna een botsing of aanrijding is gevolgd tussen die (stilstaande) personenauto en zijn, verdachtes, motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierboven opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman subsidiair een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt en sprake is geweest van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Gelet op hetgeen bij de bewijsoverweging is overwogen ten aanzien van de aanmerkelijke schuld van de verdachte, behoeft dit verweer geen nadere bespreking.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 190 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
De raadsman heeft verzocht – bij een eventuele bewezenverklaring – de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het ongeval op de verdachte een grote impact heeft gehad, daarvoor onder behandeling van een psychiater is geweest en de beelden van het ongeval nog altijd met zich meedraagt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 15 september 2015 als bestuurder van een auto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen waardoor hij verschillende verkeersfouten heeft gemaakt. Door zijn onoplettendheid heeft de verdachte het rode, dan wel oranje knipperende verkeerslicht voor de ingang van de Wijkertunnel niet opgemerkt. Evenmin heeft hij de auto van het slachtoffer opgemerkt, dat was afgeremd voor voornoemd verkeerslicht en (nagenoeg) stilstond voor de stopstreep. Vervolgens is de verdachte met onverminderde snelheid tegen het voertuig van [slachtoffer] gereden. Als gevolg van deze botsing is de auto van de heer [slachtoffer] tegen de vangrail geslagen en in brand gevlogen, waardoor hij is komen te overlijden.
Artikel 6 WVW 1994 beschermt in algemene zin de verkeersveiligheid en in het bijzonder het belang van de lichamelijke gezondheid en integriteit van verkeersdeelnemers. Door zijn onvoorzichtige en onoplettende verkeersgedrag heeft de verdachte dit zwaarwegende belang geschonden.
Door het ongeval is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onpeilbaar leed aangedaan, hetgeen ook op tastbare wijze is gebleken uit de verklaring die de dochter van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Familie en vrienden zullen het slachtoffer voor altijd moeten missen.
Het hof realiseert zich dat geen straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Benadrukt moet echter ook worden dat in zaken zoals deze voor de aard en de omvang van de op te leggen straf niet alleen de gevolgen – die zeer tragisch zijn
geweest – maatgevend zijn, maar ook de omvang van het schuldverwijt dat aan de verdachte kan worden gemaakt.
Het hof heeft gelet op de straffen die ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 plegen te worden opgelegd in gevallen waarin (zoals hier) sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en waarin een dodelijk slachtoffer te betreuren is. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar worden genoemd.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden aanleiding om hier ten voordele van de verdachte van af te wijken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld. De verdachte heeft na het onderhavige feit wel nog eenmaal een forse snelheidsovertreding begaan.
Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard het ongeval en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer afschuwelijk te vinden, welke verklaring op het hof oprecht is overgekomen.
Voorts neemt het hof in overweging dat het ongeval ook op de verdachte een grote impact heeft gehad. De verdachte heeft na het ongeval samen met anderen gepoogd het slachtoffer uit zijn auto te bevrijden. Wegens gevaar voor eigen leven hebben de verdachte en omstanders de reddingsactie uiteindelijk moeten afbreken.
Het hof weegt mee dat de verdachte de beelden van deze ervaring voor altijd met zich meedraagt, waarvoor hij ook onder behandeling is geweest bij een psychiater.
Voor wat betreft de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden neemt het hof in aanmerking dat de hoogtesignalering van de Wijkertunnel destijds kennelijk de mogelijkheid open liet dat een weggebruiker die met de toen toegestane maximumsnelheid van 130 km/u reed, vóór het afsluiten van de tunnel slechts gewaarschuwd wordt door één (rood) stoplicht.
Tot slot houdt het hof rekening met het tijdsverloop in deze zaak.
De ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte na dit ongeval een forse snelheidsovertreding heeft begaan geven het hof, anders dan de rechtbank, aanleiding de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid slechts voor een deel voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een hogere taakstraf dan door de rechtbank is opgelegd en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2020.
Mr. R.D. van Heffen en mr. A. van Verseveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse met nummer 2015224535 van 3 februari 2016 opgemaakt door [naam 1] (dossierpagina 33).
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 september 2015 (dossierpagina 89).
4.Een proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse met nummer 2015224535 van 3 februari 2016 opgemaakt door [naam 1] (dossierpagina 33).
5.Een proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse met nummer 2015224535 van 3 februari 2016 opgemaakt door [naam 1] (dossierpagina 33, 12); een aanvullend proces-verbaal Analyse met nummer 2015224535 van 11 juli 2019 opgemaakt door [naam 2] (pagina 6).
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015224535-18 van 18 november 2015 opgemaakt door [naam 3] (dossierpagina 82-84).
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 oktober 2015 (dossierpagina 73).
8.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020.
9.Een proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse met nummer 2015224535 van 3 februari 2016 opgemaakt door [naam 1] (dossierpagina 33).
10.Een proces-verbaal van onnatuurlijke dood van 15 september 2015 (dossierpagina 104).
11.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 juni 2017; de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020.
12.Een proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse met nummer 2015224535 van 3 februari 2016 opgemaakt door [naam 1] (dossierpagina 23-24).
13.Een (aanvullend) proces-verbaal Analyse met nummer 2015224535 van 11 juli 2019 opgemaakt door [naam 2] (pagina 8).
14.Een (aanvullend) proces-verbaal Analyse met nummer 2015224535 van 11 juli 2019 opgemaakt door [naam 2] (pagina 6).
15.Een (aanvullend) proces-verbaal Analyse met nummer 2015224535 van 11 juli 2019 opgemaakt door [naam 2] (pagina 7-10, m.n. 10).
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 september 2015 (dossierpagina 89).
17.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 15 september 2015 (dossierpagina 91).
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 29 mei 2019, opgemaakt door mr. [naam 4], raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam (pagina 1).