Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
20 oktober 2020
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (…)
De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert zodanig, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van de beide vermogens.
In geval van verrekening (…) zal niet in de verrekening worden betrokken:
3.Het geschil in hoger beroep
- primair te bepalen dat het niet in de verrekening te betrekken bedrag van de man op € 12.014,52 wordt vastgesteld nu de vrouw voor een bedrag van € 2.985,48 voor de man aan vorderingen heeft voldaan, dan wel subsidiair te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 2.985,48 dient te vergoeden;
- te bepalen dat de vrouw een aanvullend vergoedingsrecht op de man heeft van € 9.634,98 wegens voor de man gedane betalingen ten behoeve van de echtelijke woning, kosten van een vliegticket, een tweetal overboekingen en voldoening van een bedrag van € 100,- op een schuld van de man;
4.Beoordeling van het hoger beroep
- Allereerst neemt het hof in aanmerking dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft laten varen haar stelling dat de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te [plaats] niet in de finale verrekening moet worden betrokken en dat de door de vrouw in eerste aanleg betrokken voorhuwelijkse schulden en voor de peildatum ten behoeve van de man gedane betalingen buiten de finale verrekening vallen. Dit leidt ertoe dat de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening in de vermogensopstelling zullen worden opgenomen en dat de schulden aan Gerechtsdeurwaarder Flanderijn (€ 1.155,20), aan de belastingdienst (€ 1.306,-) en aan het UWV (€ 524,28), samen € 2.985,48, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet meer voor vergoeding in aanmerking komen en buiten de vermogensopstelling blijven.
- Partijen zijn het niet eens over de waarde die moet worden toegekend aan de bij de vrouw gebleven inboedel. De man stelt deze op € 1.000,-. De vrouw op maximaal € 250,-. Het hof zal de inboedel in de vermogensopstelling opnemen voor een bedrag gelegen tussen de beide genoemde bedragen, in redelijkheid geschat op € 500,-.
- Partijen zijn het erover eens dat de bankrekening van de man op de peildatum een roodstand van ongeveer € 300,- tot € 400,- had. Het hof zal uitgaan van € 300,- (negatief).
- Partijen zijn het erover eens dat voor gezamenlijke rekening komen de kosten van de notaris en makelaar ad € 7.114,96. Deze kosten zijn in mindering gebracht op de netto-verkoopopbrengst van de woning.
- Partijen zijn (gezien de stellingen in hoger beroep) het erover eens dat de vrouw na de peildatum heeft voldaan de kosten Fitrex € 309,-, een hypotheektermijn van € 898,-, Nuon € 80,-, verzekering Hybride € 77,84 en makelaar Scholten € 495,- en voorts meerwerk Hurks € 15.253,25 (zie hierna onder grief 1 in incidenteel appel), derhalve totaal € 17.113,09.