Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Cliënt is bij u in dienst geweest tot 1 april 2019. Op 15 februari 2019 heeft u hem per brief geïnformeerd dat zijn dienstverband niet zou worden voortgezet(…)”
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter het verzoek van [appellant] om betaling van een aanzegvergoeding afwees. [appellant] was in dienst bij [X] NEDERLAND B.V. als Projektmanager en zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 1 april 2019. [appellant] stelde dat de werkgever niet tijdig schriftelijk had aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, zoals vereist door artikel 7:668 BW. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat de aanzegbrief niet tijdig was ontvangen. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, waarin hij betoogde dat de aanzegverplichting niet was nageleefd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat [X] de aanzegbrief pas op 21 maart 2019 had overhandigd, wat niet tijdig was volgens de wet. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en [X] veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding van € 3.462,- bruto, vermeerderd met wettelijke rente, en tot het verstrekken van een schriftelijke bruto/netto-specificatie op straffe van een dwangsom. Tevens is [X] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.