In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst. De navorderingsaanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.946. De inspecteur had eerder een voorlopige aanslag opgelegd, maar na een onderzoek naar de aangifte van belanghebbende, die door haar gemachtigde was ingediend, werd besloten tot navordering. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, maar dit werd afgewezen door de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Belanghebbende stelde dat de inspecteur ambtelijk verzuim had gepleegd door de aangifte niet voorafgaand aan de definitieve aanslag te controleren, terwijl er aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de opgevoerde aftrekposten. Het Hof oordeelde echter dat de inspecteur in beginsel mag afgaan op de ingediende aangifte, tenzij er redelijke twijfel bestaat over de juistheid daarvan. Het Hof concludeerde dat de inspecteur zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van ambtelijk verzuim. De navorderingsaanslag werd daarom terecht opgelegd.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De kosten van de procedure werden niet toegewezen.