Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Ik heb werknemer naar zijn klachten gevraagd en hij heeft mij deze aangegeven.(…)
Als ik verder uitvraag hoe de huidige situatie is ervaart werknemer dat zichtbaar als vervelend en geeft aan dat hij “ziek is”. Ik heb hem gevraagd om een inschatting te kunnen maken of hij op de schaal van 1-10 aan kan geven hoe de klachten nog door hem worden ervaren op dit moment. Hierop wordt werknemer opnieuw boos en geeft opnieuw aan dat hij heeft gezegd “ziek te zijn”. Ik heb toen aangegeven dat ik het jammer vindt dat hij hier boos om wordt en letterlijk geëxcuseerd hiervoor en aangegeven dat dit niet mijn bedoeling was. Toen werknemer boos bleef en dreigde dat ik uit moest kijken dat hij “me iets aan ging doen” heb ik aangegeven dat ik aan de werkgever over zou brengen dat hij “ziek is” en heb hem “beterschap gewenst”. Opnieuw gaf werknemer toen aan dat ik uit moest kijken dat hij me (iets, hof) aan ging doen. Ik heb me toen omgedraaid en ben weg gelopen van de voordeur. Zonder dat ik dat bemerkte kwam werknemer achter mij aan en drong mij door fysiek geweld (slaan en duwen op mijn rug en nek) uit zijn voortuin. Ik heb hier niet meer op gereageerd en ben naar mijn auto gelopen om verdere escalatie te voorkomen.(…)”
Aangegeven door werkgever bij begin gesprek:
aangegeven de medewerker van de arbodienst het tuinpad afgejaagd te hebben en hier niet trots op te zijn. De arbodienst heeft ook een verhaal, maar ik wil graag jouw verhaal horen.
- De man van de arbodienst bleef maar vragen hoe hij zich voelde op een schaal van 0 tot 10 en wilde alleen maar weten wanneer hij weer dacht te kunnen beginnen.
- [appellant] werd hem zat en accepteerde dit niet. Volgens hem was hij te brutaal en daarom gaf hij tegengas.
- Hij heeft gezegd dat hij moest wegwezen, omdat hij hem zowat wilde aanvliegen.
- Hij moest wegwezen, voordat hij hem ging aan vliegen.(…)”
Ik hoorde de manspersoon voor een tweede keer tegen mij zeggen, met woorden gelijkende: “Kijk uit, want ik doe je wat aan.”(…)
Ik wenste de manspersoon nog beterschap en draaide mij om en liep naar mijn auto. Ik liep bij de voordeur weg, richting mijn auto. Ik had mijn rug naar de manspersoon gekeerd.(…)
Ik was ongeveer drie (3) meter bij de voordeur van de woning vandaan, toen ik uit het niets, met kracht, een klap op mijn rug voelde. Na deze klap volgde meteen, met kracht, een tweede klap op mijn rug, gevolgd door een krachtige, derde klap die ik voelde aan de linkerzijde van mijn nek. Ik voelde op het moment van slaan pijn in mijn rug en mijn nek. Ik keek om en zag de manspersoon achter mij staan, waar ik net afscheid van had genomen. Ik zag dat het de heer [appellant] was. Ik zei nog net met woorden gelijkende: Ho Ho Ho. Ik liep door naar mijn auto, met een scheve blik gericht naar de manspersoon. Ik zag de manspersoon terug lopen naar de woning. Ik zag dat de man de voordeur sloot.(…)”
3.Beoordeling
grief I in incidenteel appelbetoogd dat de kantonrechter ten onrechte niet bewezen heeft geacht dat [appellant] op 26 november 2018 geweld tegen [A] heeft gebruikt. MacBlauw wijst in dit verband naar de verklaringen van [A] en [B] onder ede, ondersteund door de door MacBlauw overgelegde schriftelijke stukken.
Grief II in incidenteel appelwaarmee MacBlauw betoogt dat de bewezenverklaarde bedreiging eveneens een dringende reden voor het ontslag op staande voet opleverde, slaagt dus.
De grieven III en IV in incidenteel appeldie op het voorgaande betrekking hebben, treffen doel.