In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een Poolse burger zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het ongewenst verblijven in Nederland. De tenlastelegging omvatte vier zaken waarin de verdachte op verschillende data in 2016 en 2017 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, en dat de eerdere strafrechtelijke veroordelingen niet automatisch tot een ongewenstverklaring konden leiden. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen. De uitspraak benadrukt de bescherming van EU-burgers onder het Unierecht en de noodzaak van een individuele beoordeling van de bedreiging die een verdachte kan vormen voor de openbare orde.