Op 2 december 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardering van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De zaak betreft de waarde van een woning in de gemeente Bloemendaal, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.294.000 voor het kalenderjaar 2018. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardering en was in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 25 november 2020 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een meetcertificaat overlegde dat door Puur Makelaars was opgesteld. Dit certificaat betrof de inhoud van een vergelijkingsobject, maar de heffingsambtenaar betwistte de bruikbaarheid van deze gegevens. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, ondanks de argumenten van de belanghebbende.
De rechtbank had eerder overwogen dat de waarde van een onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer. Het Hof voegde hieraan toe dat de heffingsambtenaar de juiste gegevens had gebruikt voor de waardebepaling en dat de argumenten van de belanghebbende niet opgingen. De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard.