ECLI:NL:GHAMS:2020:3676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
19/01248
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing door belanghebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2019, waarin de rechtbank het beroep tegen de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier had op 31 mei 2018 aanslagen opgelegd voor verschillende onroerende zaken van belanghebbende, die in totaal een bedrag van € 2.000,00 overschreed. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslagen bij uitspraak van 19 juli 2018. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 1 juli 2019 ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, dat op 25 november 2020 ter zitting is behandeld.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 2 december 2020 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat belanghebbende als ingezetene wordt aangemerkt en dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de aanslagen niet leiden tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde overlast van de buurman niet kan worden opgelost via het belastingrecht. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en belanghebbende is in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/01248
2 december 2020
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,te [Y] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 1 juli 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/3772 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens de Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: de verordening) met dagtekening 31 mei 2018 voor de hierna te noemen objecten (hierna: de objecten) de eveneens hierna te noemen aanslagen (hierna: de aanslagen) opgelegd:
Watersysteemheffing
[onroerende zaak] te [Y] (gebouwd eigenaren) € 139,79
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) € 180,09
[sectie 2] (ongebouwd eigenaren) € 298,16
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) € 1.096,79
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) € 1.156,57
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) € 771,55
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) € 775,66
[onroerende zaak] te [Y] (gebruikers) € 102,02
Zuiveringsheffing
[onroerende zaak] te [Y] (woonruimte) € 161,58
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
19 juli 2018 de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 1 juli 2019 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank met dagtekening 10 augustus 2019 een hogerberoepschrift ingediend, ingekomen bij het Hof op 13 augustus 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Aldaar is verschenen de belanghebbende voornoemd, tezamen met zijn echtgenote, [echtgenote] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [A] [B] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’):
“1. Eiser heeft woonplaats in het gebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dan wel is eigenaar van de in de aanslagen vermelde (on)gebouwde onroerende zaken.
2. Voor het object [onroerende zaak] is de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 293.000.
De hierna te noemen objecten hebben de eveneens hierna te noemen oppervlakten:
opp
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) 16.670 m²
[sectie 2] (ongebouwd eigenaren) 27.600 m²
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) 101.526 m²
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) 107.060 m²
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) 71.420 m²
[sectie 1] (ongebouwd eigenaren) 71.800 m²”
2.2.
Het Hof zal in het hierna volgende van deze feiten uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslagen, voor zover het betreft de aanslagen watersysteemheffing gebouwd eigenaren, ongebouwd eigenaren en gebruikers, terecht zijn opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen en beslist:
“7. Op grond van artikel 1, onder a, van de Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2018 (hierna: de verordening) onder ingezetene verstaan degene die blijkens de basisregistratie bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het hoogheemraadschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de verordening wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem.
Op grond van het tweede lid, onder a, van dit artikel wordt de heffing geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onder a, van de verordening.
Op grond van het tweede lid, onder b, wordt de heffing geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap.
Op grond van het tweede lid, onder d, wordt de heffing geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap.
Op grond van artikel 3, onder a, van de verordening watersysteemheffing geldt voor de heffing als heffingsmaatstaf ter zake van ingezetenen de woonruimte.
Op grond van onderdeel b, van laatstgenoemd artikel geldt voor de heffing als heffingsmaatstaf ter zake van ongebouwde onroerende zaken (…): de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of in een deel daarvan.
Op grond van onderdeel c, van laatstgenoemd artikel geldt voor de heffing als heffingsmaatstaf ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
Op grond van artikel 4 van de verordening bedraagt het tarief van de heffing voor de categorie ingezetenen, met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, € 102,02 per woonruimte.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de verordening bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken, met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, € 108,03 per hectare.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de verordening bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken, met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, 0,04771% van de heffingsmaatstaf in artikel 3, onder c, van de verordening.
8. Vast staat dat eiser ingezetene is als bedoeld in artikel 1, onder a, van de verordening en dat de voor het kalenderjaar 2018 voor [onroerende zaak] te [Y] vastgestelde WOZ-waarde € 293.000 bedraagt. Voorts staat vast dat eiser krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van de in rubriek 2 genoemde ongebouwde objecten alsmede dat deze objecten de in overweging 2 genoemde oppervlakte hebben. Gelet hierop alsmede gelet op de hiervoor aangehaalde bepalingen uit de verordening zijn de aanslagen terecht en naar juiste hoogten opgelegd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de situatie aan de [nabij gelegen onroerende zaak] doet daaraan niet af.
9. Dat geldt evenzeer voor zover eiser met zijn stellingen heeft beoogd te stellen dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De bevoegdheid tot vaststelling van de tarieven op grond van de artikelen 110 en 113 van de Waterschapswet komt toe aan het algemeen bestuur (het college van hoofdingelanden) van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het staat de belastingrechter niet vrij om over de hoogte van de tarieven te oordelen, tenzij deze leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever bij het aan de lagere overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van rechten niet het oog kan hebben gehad. De tariefstelling in dit geval, waarbij het tarief voor een gebruiker € 102,02, voor een ongebouwde onroerende zaak
€ 108,03 per hectare en voor een gebouwde onroerende zaak een in de verordening genoemd percentage van de WOZ-waarde bedraagt, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het beroep faalt ook in zoverre.
10. Het fundamentele probleem dat eiser heeft aangekaart, de ondervonden overlast van de buurman en de door hem naar eiser stelt, daardoor veroorzaakte schade, kan niet door het instellen van beroep bij de belastingrechter tegen de onderhavige aanslagen tot een oplossing worden gebracht.
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep derhalve ongegrond verklaren.”

5.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
5.1.
Allereerst zal het Hof ter volledigheid ambtshalve beoordelen of belanghebbende tijdig een hogerberoepschrift heeft ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 juli 2019. De heffingsambtenaar heeft terecht hierop gewezen in zijn verweerschrift in hoger beroep.
5.2.
Het hogerberoepschrift is gedagtekend op 10 augustus 2019 en is door het Hof ontvangen op 13 augustus 2019. Nu een (leesbaar) poststempel op de enveloppe ontbreekt en het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de hogerberoepstermijn is ontvangen, neemt het Hof aan dat belanghebbende zijn hogerberoepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Het tegendeel is op grond van de relevante stukken van het geding voorts ook niet komen vast te staan (vgl. HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470, r.o. 3.6.3.). Belanghebbende is dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Inhoudelijk
5.3.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
Slotsom
5.4.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.(Proces)kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de (proces)kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 2 december 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.