4.1Gelijkwaardig kwaliteitsniveau
(…)
Er is sprake van een gelijkwaardig kwaliteitsniveau als de medische beroepsbeoefenaar aantoont dat hij (minimaal) beschikt over:
1. een afgeronde op zijn beroepsuitoefening gerichte gezondheidskundige HBO-Bachelor opleiding (240 ECTS); of
2. een afgeronde gezondheidskundige beroepsopleiding gecombineerd met een andere op zijn beroepsuitoefening gerichte aanvullende gezondheidskundige opleiding. Deze combinatie van opleidingen dient eenzelfde kwaliteitsniveau te hebben als de opleiding bedoeld onder 1;
3. een afgeronde gezondheidskundige beroepsopleiding gecombineerd met relevante kennis en ervaring op het gebied van zijn beroepsuitoefening. Deze combinatie van opleiding, kennis en ervaring dient eenzelfde kwaliteitsniveau te hebben als de opleiding bedoeld onder 1.
In alle gevallen dient de medische beroepsbeoefenaar ook te beschikken over medische basiskennis (MBK) of psychosociale basiskennis (PSBK).
(…)
Als de zorgverlener in het buitenland een opleiding heeft genoten is een verklaring noodzakelijk van een daartoe erkende Nederlandse instelling (bijvoorbeeld CIBG of EP-NUFFIC) of een daarmee vergelijkbare instelling waaruit blijkt dat de buitenlandse opleiding gelijkwaardig is aan een relevante Nederlandse HBO of WO-opleiding als hiervoor bedoeld. Ook dient de zorgverlener aan te tonen dat hij beschikt over voldoende MBK of PSBK (als hiervóór bedoeld).”
13. In zijn arrest van 27 april 2006, gevoegde zaken C-443/04 en C-444/04 (Solleveld en Van den Hout-van Eijnsbergen, ECLI:EU:C:2006:257) overweegt het Hof van Justitie van de Europese Unie – voor zover thans van belang – onder meer het volgende:
“37. Wat dienaangaande in de eerste plaats het doel van artikel 13, A, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn betreft, zij opgemerkt dat de in die bepaling opgenomen voorwaarde dat de gezondheidskundige verzorging van de mens moet plaatsvinden in het kader van de uitoefening van paramedische beroepen als door de betrokken lidstaat omschreven, beoogt te garanderen dat de vrijstelling alleen geldt voor gezondheidskundige verzorging van de mens door zorgverleners met de vereiste beroepskwalificaties (arrest Kügler, reeds aangehaald, punt 27). Niet alle gezondheidskundige verzorging van de mens valt dus onder die vrijstelling, daar die vrijstelling alleen betrekking heeft op gezondheidskundige verzorging die, gelet op de beroepsopleiding van de zorgverleners, voldoende kwaliteitsniveau heeft.
38. Hieruit volgt dat de uitsluiting van een bepaald beroep of een specifieke werkzaamheid op
het gebied van de gezondheidskundige verzorging van de mens van de omschrijving van
paramedische beroepen die de nationale regeling gebruikt voor de vrijstelling voorzien in
artikel 13, A, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn, gerechtvaardigd moet kunnen worden door
objectieve redenen gebaseerd op de beroepskwalificaties van de zorgverleners en, derhalve,
door overwegingen verband houdende met de kwaliteit van de verleende diensten.
39. Wat in de tweede plaats het beginsel van fiscale neutraliteit betreft, dat inherent is aan het
gemeenschappelijk BTW-stelsel, zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak dit beginsel
zich ertegen verzet dat soortgelijke diensten, die dus met elkaar in concurrentie staan, uit het
oogpunt van de BTW verschillend worden behandeld (arrest van 23 oktober 2003,
Commissie/Duitsland, C‑109/02, Jurispr. blz. I‑12691, punt 20, en arrest Kingscrest
Associates en Montecello, reeds aangehaald, punt 54).
40. Om vast te stellen of het om soortgelijke gezondheidskundige verzorging van de mens gaat,
moet evenwel, wat de vrijstelling voorzien in artikel 13, A, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn
betreft en gelet op het doel van die bepaling, rekening worden gehouden met de
beroepskwalificaties van de verleners van die zorg. Wanneer die kwalificaties niet identiek
zijn, kan gezondheidskundige verzorging van de mens namelijk alleen als soortgelijk worden
aangemerkt, voorzover deze voor de zorgontvanger een gelijkwaardig kwaliteitsniveau heeft.
41. Hieruit volgt dat de uitsluiting van een beroep of een specifieke werkzaamheid op het
gebied van de gezondheidskundige verzorging van de mens van de omschrijving van
paramedische beroepen die de nationale regeling gebruikt voor de BTW-vrijstelling voorzien
in artikel 13, A, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn, alleen in strijd is met het beginsel van
fiscale neutraliteit indien kan worden aangetoond dat de personen die dat beroep of die
werkzaamheid uitoefenen, voor de verlening van die gezondheidskundige verzorging over
beroepskwalificaties beschikken die waarborgen dat die verzorging een kwaliteitsniveau heeft
dat gelijkwaardig is aan dat van de gezondheidskundige verzorging door personen die op
grond van diezelfde nationale regeling in aanmerking komen voor de vrijstelling.”
14. Tussen partijen is niet meer in geschil dat BSR kan worden gekwalificeerd als gezondheidskundige verzorging van de mens. In geschil is of de gezondheidskundige dienst die door eiseres wordt verricht een voldoende kwaliteitsniveau heeft om voor de vrijstelling in aanmerking te komen.
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor de vrijstelling. Zij heeft een afgeronde gezondheidskundige beroepsopleiding gevolgd ( BSR ) gecombineerd met relevante kennis en (in het 3e kwartaal 2016) 14 jaar ervaring op het gebied van de beroepsuitoefening. Er wordt een inbreuk gemaakt op de fiscale neutraliteit binnen de BSR beroepsgroep, omdat voormalig BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaars voor hun huidige werkzaamheden als BSR -therapeut wel zijn vrijgesteld voor de omzetbelasting, terwijl de opleiding die zij gevolgd hebben en waarvoor zij de BIG-registratie kregen geen toegevoegde waarde heeft voor de behandeling die zij als BSR -therapeut bieden.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de door eiseres in Zuid-Afrika genoten opleiding tot ‘ BSR-practitioner ’ geen verklaring van een erkende Nederlandse instelling aanwezig is waaruit blijkt dat die buitenlandse opleiding gelijkwaardig is aan een relevante Nederlandse HBO- of WO-opleiding. Een dergelijke verklaring is op grond van het beleidsbesluit noodzakelijk. Nu deze ontbreekt komt eiseres niet in aanmerking voor de vrijstelling. Het beroep op het fiscale neutraliteitsbeginsel kan niet slagen, aangezien de werkzaamheden van eiseres niet van hetzelfde kwaliteitsniveau zijn als die van een arts.
17. De hiervoor onder 10 bedoelde vrijstelling geldt alleen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens die, gelet op de beroepsopleiding van de zorgverlener, voldoende kwaliteitsniveau heeft. Het staat de lidstaten vrij een bepaald beroep of een specifieke werkzaamheid op het gebied gezondheidskundige verzorging van de mens op grond van objectieve redenen die zijn gebaseerd op de beroepskwalificaties van de zorgverlener van die vrijstelling uit te sluiten. Zolang de opleiding die wordt gegeven aan de BSR-Academie in Zuid-Afrika niet is geaccrediteerd door een erkende Nederlandse instelling, staat niet vast dat de gezondheidskundige verzorging die wordt geboden door iemand die die opleiding heeft genoten een voldoende kwaliteitsniveau heeft om voor de vrijstelling in aanmerking te komen.
18. De fiscale neutraliteit verzet zich er evenwel tegen dat diensten betreffende de gezondheidskundige verzorging van de mens die voor de zorgontvanger een gelijkwaardig kwaliteitsniveau hebben verschillend worden behandeld.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat voormalig BIG-geregistreerde artsen die dezelfde BSR -opleiding hebben gevolgd als eiseres voor hun diensten als BSR -therapeut zijn vrijgesteld voor de omzetbelasting. Eiseres heeft voorts onweersproken gesteld dat om lid te worden van de BSRAN een voormalig arts zich moet laten uitschrijven uit het BIG-register, niet meer is onderworpen aan het medisch tuchtrecht voor artsen en zich in het kader van zijn werkzaamheden als BSR -therapeut niet mag beroepen op zijn overige diploma’s.
20. Vast staat dat eiseres (uitgaande van het 3e kwartaal 2016) 14 jaar geleden de opleiding tot BSR -therapeut met goed gevolgd heeft afgerond, dat zij sindsdien werkzaam is als BSR -therapeut, dat zij regelmatig verdiepings- en jaarlijks bijscholingscursussen volgt, dat zij jaarlijks 1.000 tot 1.500 cliënten behandelt en dat 10% van haar cliënten via een verwijzing door een arts bij haar terecht komt, dat ze wordt geraadpleegd in letselschadezaken om vanuit haar deskundigheid een diagnose te geven over het letsel van verkeersslachtoffers en een prognose over het herstel en dat zij ondertussen is opgeleid tot docent en toekomstige BSR -therapeuten gaat opleiden. Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot handelingen die eiseres als BSR -therapeut verricht voor de zorgontvanger niet een zodanig verschil in kwaliteit bestaat dat deze voor de omzetbelasting anders behandeld zouden moeten worden dan dezelfde handelingen die worden verricht door een BSR -therapeut die vroeger arts was. Een ander oordeel zou in strijd zijn met de fiscale neutraliteit. De kanttekeningen die verweerder heeft geplaatst bij de onafhankelijkheid van de tuchtrechtspraak binnen de BSRAN nopen niet tot een ander oordeel, aangezien die kanttekeningen ook niet in de weg staan aan een vrijstelling voor de omzetbelasting van een voormalig arts voor zijn huidige werkzaamheden als BSR -therapeut.
21. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien eiseres geen kosten heeft gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal de rechtbank verweerder opdragen het in deze zaak door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat, indien daartoe gelet op de ter zitting van 26 juli 2018 tussen partijen gemaakte afspraak aanleiding is, het door eiseres in zaak HAA 16/3672 betaalde griffierecht eveneens door verweerder aan haar zal worden vergoed.”