ECLI:NL:GHAMS:2020:3876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
23-002054-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en wederrechtelijk binnendringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1982, was eerder veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 mei 2018. De tenlastelegging omvatte mishandeling van de ex-partner en wederrechtelijk binnendringen in haar woning. Tijdens de zitting op 22 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn ex-partner met kracht bij de arm had vastgepakt, wat leidde tot blauwe plekken en pijn. Dit werd gekwalificeerd als mishandeling. Daarnaast was de verdachte wederrechtelijk de woning van de ex-partner binnengedrongen, wat ook bewezen werd verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een andere of lagere straf niet passend was. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof benadrukte het belang van een vrijheidsstraf voor de verdachte in het geval van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002054-18
datum uitspraak: 6 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-056370-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2018 tot en met 21 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde], met kracht, bij/aan de (boven)arm(en), althans het lichaam te vast te pakken en/of te houden en/of te trekken.
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [adres 2], bij een ander, te weten bij [benadeelde], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging t.a.v. feit 1

Uit de bewijsmiddelen en met name uit de verklaring van aangeefster [benadeelde] volgt dat de verdachte [benadeelde] met kracht heeft vastgepakt bij haar arm, waardoor zij blauwe plekken heeft gekregen en pijn heeft ervaren. Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat voornoemde wijze van vastpakken, waarmee de verdachte pijn en zichtbaar letsel heeft veroorzaakt, is aan te merken als mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde], met kracht, bij de bovenarm te vast te pakken.
2.
hij op 21 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in de woning, [adres 2], bij [benadeelde] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met aftrek en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt– om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), subsidiair om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen en meer subsidiair om aansluiting te zoeken bij de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2020 is hij eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld ter zake van misdrijven (waaronder ook voor mishandeling) wat in zijn nadeel meeweegt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner door haar stevig bij haar arm vast te pakken waardoor zij blauwe plekken heeft gekregen en pijn heeft ervaren. Daarnaast is de verdachte wederrechtelijk de woning van zijn ex-partner binnengedrongen. De verdachte heeft zich met de mishandeling respectloos jegens haar gedragen en inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Door zonder toestemming haar woning, een plaats waar het slachtoffer zich veilig zou moeten kunnen voelen, binnen te dringen heeft hij daarnaast haar gevoel van veiligheid aangetast en een voor haar angstige situatie geschapen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof houdt rekening met hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden. Daaruit volgt dat de leefsituatie van de verdachte lijkt te zijn gestabiliseerd. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de ernst en aard van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere of lagere straf dan een gevangenisstraf, als opgelegd door de politierechter. Juist voor deze bewezenverklaarde feiten acht het hof het van belang dat de verdachte bij het plegen van nieuwe strafbare feiten niets minder dan een vrijheidsstraf boven het hoofd hangt. In dit oordeel ligt besloten dat toepassing van artikel 9a Sr wat het hof betreft niet aan de orde is.
Alles afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]