ECLI:NL:GHAMS:2020:3883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
23-000288-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep met betrekking tot mishandeling en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 11 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk is vernietigd. De zaak betreft een conflict tussen de verdachte en de aangever, dat escaleerde op 9 augustus 2018. De aangever had overlast ervaren door wietgeur van de verdachte en ging naar diens woning om dit aan te kaarten. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte de aangever met een stok geslagen, wat leidde tot verwondingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet had geslagen en dat er sprake was van noodweer. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling en verwierp het noodweer verweer, omdat de gedragingen van de aangever niet als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding konden worden aangemerkt. De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 200,00, werd in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige en bepaalde dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000288-19
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-196324-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof een in hoger beroep gevoerd verweer bespreekt.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren t.a.v. feit 1

De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnotities, primair vrijspraak bepleit vanwege onvoldoende bewijs. Client meent niet te hebben geslagen met de stok, aldus de raadsman. Subsidiair voert de verdediging aan dat cliënt een beroep op noodweer toekomt.
Het hof overweegt als volgt.
Vrijspraakverweer
Op basis van de bewijsmiddelen en in het bijzonder de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tussen de verdachte en de aangever bestaat al enige tijd een conflict wegens overlast die de aangever ervaart door een wietgeur veroorzaakt door de verdachte. Op 9 augustus 2018 escaleerde dit conflict. De aangever rook wederom een wietgeur en liep boos naar de woning van de verdachte. Hij klopte op de deur van de verdachte waarbij hij schreeuwde en schold. Op de camerabeelden is waar te nemen dat de verdachte, terwijl de aangever boos voor de deur stond, meerdere malen “doe dan, kom dan” en “sla mijn raam maar in” heeft geroepen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij dit heeft geroepen zodat de aangever een strafbaar feit zou plegen en de politie hem dan eindelijk zou kunnen pakken. Vervolgens liep de verdachte naar buiten met een stok en sloeg de aangever drie keer. De aangever hield hier, gelet op de foto’s, wondjes aan over. Na het incident ontving de aangever een e-mailbericht van de verdachte met daarin: “heb je [woningbouw] al ingelicht van je schrammetje?”.
Gelet op het vorenstaande is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat er voldoende bewijs is en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Noodweerverweer
Voorts stelt het hof ten aanzien van het subsidiaire verweer voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de aangever, die blijkens de camerabeelden zijn woede aan het uiten was en de verdachte telkens opriep om mee naar boven te komen om de wietlucht zelf te kunnen ruiken, niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Voorts is het niet aannemelijk geworden dat het gedrag van de aangever in redelijkheid dermate bedreigend was dat dit aangemerkt kan worden als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In dit oordeel heeft het hof het (als provocerend te bestempelen) gedrag van de verdachte betrokken, waaruit niet blijkt dat de verdachte zich bedreigd heeft gevoeld, dan wel een redelijke vrees heeft gehad.
Nu het handelen van de verdachte niet gericht was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, wordt het beroep op noodweer verworpen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 770,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 500,00.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist. Door de beperkingen van het strafproces acht het hof niet verzekerd dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid kunnen worden gebracht om hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering genoegzaam naar voren te brengen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2020.
mr. M. Jurgens en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]