ECLI:NL:GHAMS:2020:3905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
23-000903-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne op Schiphol met een prominente rol in een georganiseerde drugssmokkel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ruim 8 kilo cocaïne op Schiphol op 21 september 2019. Het hof heeft het alternatieve scenario van de verdachte verworpen, waarin zij stelde niets met de invoer van cocaïne te maken te hebben. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en in vereniging met anderen heeft gehandeld, waarbij zij een prominente rol speelde in de drugssmokkel. De verdachte werd op 1 oktober 2019 aangehouden na een observatie door de Koninklijke Marechaussee. Tijdens de rechtszaak zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het onder 1 primair bewezenverklaarde en legde een gevangenisstraf van 54 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd, maar het hof kwam tot een andere conclusie met betrekking tot de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede onderdeel van de tenlastelegging, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat zij zich hieraan schuldig had gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van drugssmokkel en de impact op de volksgezondheid en samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000903-20
datum uitspraak: 22 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-233709-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] (Suriname) op [geboortedag 1] 1986,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, gelet op de in eerste aanleg toegelaten nadere omschrijving als bedoeld in artikel 314a, eerste lid, Sv, tenlastegelegd dat:

1.subsidiair

zij op of omstreeks de periode van 31 augustus 2019 tot en met 21 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 8380,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- een geldbedrag van 500,- euro overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] , en/of
- een koerier genaamd [koerier] (die wordt verdachte van de invoer van cocaïne) op Schiphol begeleid, en/of
- een afbeelding het vliegticket van die [koerier] op haar telefoon voorhanden gehad en/of overgedragen, en/of
- zich op 21 september 2019 met een voertuig naar de luchthaven Schiphol begeven met als doel om die [koerier] te ontmoeten en/of hem en/of de cocaïne (verder) te vervoeren en/of daarover met medeverdachten afspraken te maken en/of instructies te geven aan die [koerier] en/of haar medeverdachte(n);

2.zij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Almere, althans in Nederland, een voorwerp te weten 7000,- euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde tot een ander antwoord op de bewijsvraag komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsvrouw, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 21 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 8.380,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De overtuiging dat de verdachte het onder 1 primair bewezenverklaarde heeft begaan grondt het hof op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het arrest zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit arrest te voegen bijlage waarin de inhoud van de bewijsmiddelen en - mede in reactie op de gevoerde en verworpen bewijsverweren - bewijsoverwegingen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht er bij de eventuele strafoplegging rekening mee te houden dat de verdachte bij de drugsinvoer slechts een zeer beperkte rol kan hebben gehad, niet eerder is veroordeeld, haar leven goed op de rit had en er alles aan wil doen om haar schuldenproblematiek te boven te komen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van invoeren van ongeveer 8.380,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Bij deze drugssmokkel, die plaatsvond in georganiseerd verband, heeft zij geen beperkte, maar een prominente en sturende rol gespeeld. De verspreiding van en handel in harddrugs en in het verlengde daarvan het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het in georganiseerd verband invoeren van een hoeveelheid van 8.000 tot 9.000 gram harddrugs wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 tot 57 maanden genoemd. De door de rechtbank opgelegde straf loopt daarmee in de pas. In het licht daarvan ziet het hof, anders dan kennelijk de advocaat-generaal, in de omstandigheid dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde witwassen wordt vrijgesproken, geen reden om een lagere straf op te leggen dan de eerste rechter heeft gedaan. In de persoonlijke situatie van de verdachte en hetgeen de raadsvrouw (verder) in het kader van de strafmaat heeft aangevoerd ziet het hof evenmin aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 7.000 euro.
Gelast de
teruggaveaan de uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Schipholpas.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. N. van der Wijngaart en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2020.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000903-20
Aanvulling op het verkort arrest van 22 juli 2020 in de strafzaak tegen [verdachte]
BEWIJSVOERING TEN AANZIEN VAN HET ONDER 1 PRIMAIR BEWEZENVERKLAARDE
Bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van 21 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 50 tot en met 52.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisanten of van één van hen:
Op 21 september 2019 bevonden wij ons omstreeks 13.15 uur in dienst en belast met controlewerkzaamheden op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Daar controleerden wij in de bagagekelder West een koffer. Uit het bagagelabel van de koffer bleek dat de koffer afkomstig was van de vlucht [vlucht 1] uit Paramaribo (Suriname) en dat de koffer te naam was gesteld van [koerier] . In de koffer troffen wij in twee plastic tassen van [winkel 1] pakketten aan die in wegwerpluiers waren verpakt. In voornoemde pakketten zagen wij een witte substantie zitten. Na een test van die substantie bleek dat dit vermoedelijk cocaïne was. Wij hebben de pakketten uit de koffer verwijderd en vervangen door neppakketten. Tevens hebben wij in de koffer geplaatst een hoeveelheid van ongeveer twee gram (vermoedelijke) cocaïne die wij hebben verwijderd uit het geteste pakket. Wij hebben de pakketten met (vermoedelijk) verdovende middelen in beslag genomen en overgedragen aan medewerkers van Eerstelijns Drugsbestrijding van de Koninklijke Marechaussee. Wij hebben de koffer op bagageband 22(c) geplaatst om deze zijn weg te laten vervolgen, teneinde de bij de koffer horende passagier in de reclaimhal te kunnen onderkennen.
2.
Een proces-verbaal van 21 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s 65 tot en met 67.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisanten of van één van hen:
Op 21 september 2019 waren wij [naar het hof begrijpt: op de luchthaven Schiphol] in Terminal 4 Aankomst, alwaar passagiers naartoe lopen nadat zij hun koffers hebben gepakt in de reclaimhal. Omstreeks 14:00 uur hoorden wij van een medewerker van de CTR dat een koffer met vermoedelijk cocaïne die te naam was gesteld van [koerier] , was aangekomen op bagageband 22 en werd gepakt door een man van vermoedelijk Surinaams Hindoestaans afkomst met halflang haar en een turquoise-blauw overhemd (nader te noemen: BE1). Ik, [verbalisant 3] , zag op dat moment in Terminal 4 Aankomst een drietal personen staan met een Surinaams Hindoestaans uiterlijk. Het ging hier om een oudere manspersoon met bril (BE2), een jongere man (BE3) en een oudere dame (BE4).
.
Ik, [verbalisant 3] , hoorde van collega [verbalisant 4] dat BE1 elk moment Terminal 4 Aankomst in zou komen lopen met zijn bagage. Ik, [verbalisant 3] , zag vervolgens BE1 Terminal 4 Aankomst in lopen. Hij passeerde hierbij BE2, BE3 en BE4 op korte afstand. BE1 liep door. BE2, BE3 en BE4 verlieten hun positie en liepen op enkele meters achter BE1 aan en volgden hem. Ik zag dat BE1 voorbij de [winkel 2] even kort inhield en dat BE2, BE3 en B4 hetzelfde deden. BE4 leek hierbij heimelijk een foto van BE1 te maken. BE1 liep vervolgens weer verder. Ik zag dat BE2, BE3 en B4 op dezelfde afstand achter BE1 bleven lopen. BE1 kwam uiteindelijk aan in de centrale hal van het luchthavengebouw, Schiphol Plaza, en hield stil ter hoogte van het kruispunt [winkel 3] en [winkel 4] . BE2, BE3 en B4 sloegen rechtsaf en keken veelvuldig in de richting van BE1. BE4 leek hierbij iets vanaf haar telefoon aan BE2 te tonen. Hierop liep BE2 in de richting van BE1 en leek hem hierbij te wenken om mee te lopen. BE1 liep vervolgens achter BE2 aan, waarbij zij mondeling onderling contact hadden. Ik zag dat BE1, BE2 en BE3 de Walkway aan de rechterzijde omhoog liepen in de richting van de betaalautomaten van P1. BE4 was toen uit beeld; zij was tijdens de observatie in de menigte verdwenen. Toen even later bleek dat BE1, BE2 en BE3 voornemens waren om op het parkeerdek in een voertuig te stappen, werd besloten om over te gaan tot aanhouding. Na de aanhouding bleek het te gaan om
- BE1: [koerier] geboren op [geboortedag 2] 1964 te [geboorteplaats 2] ;
- BE2: [medeverdachte 1] geboren op [geboortedag 3] 1963 te [geboorteplaats 3] ;
- BE3: [medeverdachte 2] geboren op [geboortedag 4] 1995 te [geboorteplaats 4] .
3.
Een proces-verbaal van 23 september 2018 [het hof begrijpt: 2019], in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 73 tot en met 93:
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisant:
Op 21-09-2019 omstreeks 13:30 uur ontving de coördinatie Eerste Lijns Drugs Bestrijding (ELDB) een telefonische melding van de Douane inhoudende dat er vermoedelijk verdovende middelen waren aangetroffen in een koffer afkomstig van de [vlucht met nummer] [vlucht 1] vanuit Paramaribo met bestemming Amsterdam welke op naam was gesteld van [koerier] .
Naar aanleiding van vorenstaande is door de ELDB met behulp van Camera Toezicht Ruimte van de Koninklijke Marechaussee (CTR) een observatie gestart, met het doel de mogelijke afhalers en/of opdrachtgevers te onderkennen.
Op 23 september 2019 werden de beschikbare beelden door personeel van de CTR overgedragen aan het onderzoeksteam.
Bevindingen camerabeelden
Ik zag dat de beelden waren voorzien van een datum/tijdregistratie.
Ik, verbalisant, heb gebruik gemaakt van de termen BE1, BE2, BE3 en BE4 om de vrouwelijke en mannelijke personen aan te duiden.
BE1 bleek later te zijn: [koerier] .
BE2 bleek later te zijn: [medeverdachte 1] .
BE3 bleek later te zijn: [medeverdachte 2] .
BE4 was een brildragende NN-vrouw van Hindoestaanse afkomst met donkere haren, een paarse jurk, een zwarte legging, zwarte sneakers met witte zool en zwarte schoudertas.
Om 21 september 2019 te 14:03:54 uur is te zien dat BE1 een bruine koffer met hieraan het bagagelabel met de naam [koerier] van bagageband 22 haalt.
Om 21 september 2019 te 14:04:15 uur is te zien dat BE1 de bruine koffer op een bagagekar legt.
Om 21 september 2019 te 14:04:43 uur is te zien dat BE1 aankomt in aankomsthal 4 van de luchthaven Schiphol.
Op 21 september 2019 te 14:05:13 uur is te zien dat BE1, BE2, BE3 en BE4 gezamenlijk naast elkaar lopen. Uit de beelden blijkt dat BE2, BE3 en BE4 op dat moment duidelijk contact met elkaar maken.
Op 21 september 2019 te 14:05:34 uur is te zien dat BE1 vooruit loopt op BE2, BE3 en BE4. BE2, BE3 en BE4 blijven met elkaar in contact en lijken het een en ander met elkaar te bespreken.
Op 21 september 2019 te 14:05:49 uur is te zien dat BE1 nog steeds voor BE2, BE3 en BE4 loopt. Zij lopen op dat moment in de winkelstraat van Schiphol, ter hoogte van de [winkel 2] , in de richting van Plaza.
Op 21 september 2019 te 14:05:59 uur is te zien dat BE1 stilstaat en zich omdraait in de richting van BE2, BE3 en BE4.
Op 21 september 2019 te 14:06:05 uur is te zien dat BE1, BE2, BE3 en BE4 met zijn allen bij elkaar staan.
Op 21 september 2019 te 14:06:07 uur is te zien dat BE1, BE2, BE3 en BE4 gezamenlijk doorlopen. BE2 zoekt contact met BE1.
Op 21 september 2019 te 14:06:25 uur is te zien dat BE4 aan BE3 iets laat zien op haar mobiele telefoon. BE2 kijkt ook op de telefoon van BE4. BE1 loopt door.
Op 21 september 2019 te 14:07:05 uur is te zien dat BE1 stil staat en dat BE2, BE3 en BE4 achter BE1 langs lopen in de richting van [Schiphol] Plaza.
Op 21 september 2019 te 14:07:55 uur is te zien dat BE1 BE2 en BE3 op een paar meter afstand volgt. Op dat moment is BE4 niet meer in de buurt.
Op 21 september 2019 te 14:10:52 uur is te zien dat BE1, BE2 en BE3 worden aangehouden. BE1 heeft nog steeds de bagagekar in zijn bezit die hij heeft meegenomen vanaf bagageband 22.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 23 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 9] , doorgenummerde pagina’s 371 tot en met 386.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 september 2019 afgelegde verklaring van
[medeverdachte 2]:
Mijn vader had mij een paar weken geleden gevraagd om mee te gaan naar Schiphol om iemand op te halen. Op 21 september 2019 heb mijn vader met de auto opgehaald in Rotterdam en met hem naar Schiphol gereden. Ik begreep dat de persoon die ging landen uit Suriname kwam. Wij stonden beneden in aankomsthal 4 te wachten. Er kwam een vrouw naast mij zitten. Ik denk dat zij van Hindoestaanse komaf was. Die meneer kwam naar buiten en die liep richting mijn vader. De man droeg een blauw overhemd en is – denk ik – van Hindoestaanse afkomst. Mijn vader gaf een seintje dat die man er was. De vrouw zei: ‘Hé, je vader wenkt ons’. Toen zag ik mijn vader lopen en ik ging ook lopen. Zij liep met ons mee. Zij was met mijn vader aan het praten, maar ik heb niet gelet op het gesprek tussen mijn vader en die vrouw. U houdt mij voor dat er op de camerabeelden is te zien dat in met de vrouw in gesprek ben en dat ik handelingen met mijn telefoon verricht. Zij had hier een adres aan mijn vader gegeven. Dat adres voerde ik toen in mijn telefoon, in de navigatie. Ik vond dat raar, omdat ik begreep dat de man in Rotterdam woonde.
5.
Een proces-verbaal van 24 september 2019, opgemaakt door mr. G.D. de Jong, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, doorgenummerde pagina’s 387 tot en met 390.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 september 2019 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[medeverdachte 2] :
Ik was op Schiphol. Mijn vader vroeg of ik meeging om iemand op te halen. Dat was een vriend of kennis van mijn vader. Ik had deze man ook naar Schiphol gebracht. U houdt mij voor dat op de camerabeelden is te zien dat ik met mijn vader en die vrouw op een telefoon aan het kijken ben. U vraagt mij waar wij naar keken. Die mevrouw had mijn vader een adres gegeven. Mijn vader vroeg mij om dat in de navigatie te zetten om die man daar af te zetten. Het was een adres in Amsterdam.
6.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 22 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde, aan de afdeling Eerstelijns Drugsbestrijding van de Koninklijke Marechaussee verbonden opsporingsambtenaren [verbalisant 3] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 117 tot en met 141.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten of van één van hen:
Op 21 september 2019 werd [koerier] aangehouden ter zake de invoer van verdovende middelen vanuit Suriname. De douane had in de bagagekelder West de op naam van [koerier] gestelde koffer onderschept en in deze koffer bleken diverse pakketten te zitten met daarin vermoedelijk cocaïne. Op 21 september 2019 bevonden wij ons in de uitpakruimte van de Koninklijke Marechaussee. Aan een bruine rolkoffer zat een bagagelabel bevestigd waarop te zien was: “ [koerier] ”. In de koffer zaten een twee plastic [winkel 1] tassen, die in verband met een doorstap al eerder uit de koffer werden gehaald. Wij hebben de [winkel 1] tassen aangeduid als categorie A en B.
Uit de tas van categorie A kwamen drie pakketten die waren verpakt in een luier van het merk Chikool. Wij hebben de pakketten onderverdeeld en gewogen:
A1: 1.499 gram netto;
A2: 1.355 gram netto;
A3: 1.370,7 gram netto.
Uit de tas van categorie B kwamen drie pakketten die waren verpakt in een luier van het merk Chikool. Wij hebben de pakketten onderverdeeld en gewogen:
B1: 1.273,2 gram netto;
B2: 1.457,8 gram netto;
B3: 1.425,1 gram netto.
Het totale netto gewicht van de vermoedelijke cocaïne was dus 8.380,8 gram.
7.
Een proces-verbaal van 25 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , doorgenummerde pagina 142.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisanten of van één van hen:
Van de verdovende middelen die in de koffer van [koerier] waren aangetroffen op 21 september 2019 hebben wij zes monsters genomen:
Al: AAMC9828NL;
A2: AAMC9829NL;
A3: AAMC9833NL;
B1: AAMC9830NL;
B2: AAMC9832NL;
B3: AAMC9831NL.
Deze zijn ingezonden naar het Douane Laboratorium ter analyse.
8.
Een geschrift (dat tot het bewijs wordt gebezigd in verband met de andere bewijsmiddelen), te weten een (niet ondertekend) rapport van het Douane Laboratorium van 30 september 2019, opgemaakt door wetenschappelijk medewerker [naam 1] , MSc, doorgenummerde pagina’s 144 en 145.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verrichtingen en bevindingen van [naam 1] :
Op 25 september 2019 ontving ik een verzegelde zak met daarin zes potjes (AAMC9828NL, AAMC9829NL, AAMC9833NL, AAMC9830NL, AAMC9832NL, AAMC9831NL) met een kristalachtig materiaal. Op 26 september 2019 is het materiaal onderzocht met behulp van microchemische reacties en gaschromatografie met massaselectieve detectie. Hierbij werd vastgesteld dat het materiaal van alle vermelde SIN-nummers cocaïne bevatte.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] , doorgenummerde pagina’s 103 tot en met 112.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 21 september 2019 is er een mobiele telefoon van het merk Samsung onder de verdachte [medeverdachte 1] aangetroffen en ten behoeve van het onderzoek in beslag genomen. Ik, verbalisant, heb de gegevens van die telefoon geanalyseerd. Hierbij trof ik het volgende aan.
Eigen nummer SIM: [telefoonnummer 4]
Afbeeldingen
Ik trof een afbeelding aan van een ticket ten name gesteld van [koerier] (de aangehouden koerier). Ik zag dat het ticket voor [koerier] geldig was voor de reis van Amsterdam naar Paramaribo op 31 augustus 2019 en een retourvlucht op 14 september 2019. Tevens trof ik een afbeelding aan van een Nederlandse paspoort-personaliapagina ten name gesteld van [koerier] .
Gesprek [naam 2]
Ik trof in de berichten op de telefoon een gesprek aan tussen [medeverdachte 1] en een gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 1] met de naam [naam 2] . Dit gesprek begint op 21 september 2019. [naam 2] zegt daarin tegen [medeverdachte 1] :
14:06 uur: “Fawaka bro”.
14:49 uur: “Bro, die dame wacht op jullie”.
15:03 uur: “Fawaka bro”.
Gesprek [naam 3]
Ik trof in de berichten op de telefoon een [het hof: WhatsApp-]gesprek aan tussen [medeverdachte 1] en een gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 2] met de naam [naam 3] . Dit gesprek begint op 21 september 2019:
[naam 3] : Hai 14.32
[naam 3] : Waar zijn jullie nu 14.32
Gemiste spraakoproep om 14.33
Gemiste spraakoproep om 14.33
Gemiste spraakoproep om 14.37
[naam 3] : Ik bel jou ook rechtstreeks 14.38
[naam 3] : Je neemt niet op 14.38
Gemiste spraakoproep om 14.42
Gemiste spraakoproep om 14.42
[naam 3] : Moesten allang hier zijn 14.44
Gemiste spraakoproep om 14.45
Gesprek [naam 4]
Op 16 augustus 2019 verstuurde de gebruiker van het telefoonnummer + [telefoonnummer 3] met de naam [naam 4] aan [medeverdachte 1] een foto van zijn Nederlandse paspoort. Op 31 augustus 2019 om 11.44 uur verstuurde [medeverdachte 1] aan [naam 4] een elektronisch ticket door. Dit berichtje/afbeelding betreft een doorgestuurde afbeelding. Vermoedelijk heeft [medeverdachte 1] deze afbeelding van iemand anders ontvangen en verstuurde hij hem vervolgens door aan de gebruiker [naam 4] .
Logboek-oproepen
Om 14:15 uur werd [medeverdachte 1] aangehouden door het onderzoeksteam. Bij het analyseren van de logboek-oproepen viel op dat [medeverdachte 1] omstreeks 14:39 uur drie [het hof: via regulier telefoonverkeer geplaatste] oproepen heeft gemist van de contactpersoon [naam 3] . Omstreeks 14.41 uur heeft hij twee oproepen gemist van de contactpersoon [naam 2] . Om 14:43 uur heeft hij wederom een oproep gemist van [naam 3] en om 14.48 uur nog een keer van [naam 2] .
Bij het bekijken van de logboek-registraties van de app WhatsApp viel op dat de contactpersoon [naam 3] op 7 keer heeft geprobeerd te bellen met [medeverdachte 1] . Op 18 en 19 september 2019 – de dagen voordat [koerier] naar Nederland vloog – ontving [medeverdachte 1] diverse oproepen van de contactpersoon [naam 2] .
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] , doorgenummerde pagina’s 99 tot en met 102.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 21 september 2019 zijn er twee mobiele telefoons (van het merk Samsung en het merk Apple iPhone) onder de verdachte [koerier] aangetroffen en ten behoeve van het onderzoek inbeslaggenomen. Ik, verbalisant, heb de gegevens van de Samsung en Apple iPhone geanalyseerd. Hierbij trof ik het volgende aan.
WhatsApp chatgesprek
Op beide telefoons is de applicatie WhatsApp geïnstalleerd, welke applicatie telkens hetzelfde Nederlandse telefoonnummer gebruikt (+ [telefoonnummer 3] ).
Op 16 augustus 2019 om 20:12:20 uur stuurt [koerier] een afbeelding van zijn paspoortpagina naar [telefoonnummer 4] . Dit nummer staat opgeslagen onder contactnaam “ [naam 5] ” in de telefoons van [koerier] .
Op 21 augustus 2019 om 20:09:49 uur stuurt [koerier] een tekstbericht met "Fa waka" naar [telefoonnummer 4] .
Telefoongesprekken
Op 21 september 2019 is er 8 keer contact geweest met een telefoonnummer [telefoonnummer 4] . Dit telefoonnummer staat opgeslagen onder contactnaam “ [naam 5] ” in de telefoons van [koerier] .
11.
Een proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 15] , doorgenummerde pagina’s 218 tot en met 221.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten of van één van hen:
Op 1 oktober 2019 werd [verdachte] aangehouden in haar woning te [adres 1] . Tijdens de huiszoeking [die daarop in die woning plaatsvond] werd de volgende telefoon aangetroffen en in beslag genomen:
Nokia TA1010
IMEI: [imeinummer]
Telefoonnummer: [telefoonnummer 5]
Op 23 september 2019 om 15:38 uur werd er met deze telefoon gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . Dit telefoonnummer is het landelijke telefoonnummer van de Koninklijke Marechaussee voor GEEN spoed zaken. Deze gesprekken worden in behandeling genomen door medewerkers van het Klanten Contact Centrum (KCC) van de Koninklijke Marechaussee.
TELEFOONGESPREK KCC
Op 31 oktober 2019 werd de digitale gesproken versie van het gesprek van 23 september 2019 tussen – vermoedelijk – [verdachte] en het KCC verstrekt door het KCC aan het onderzoeksteam. Het onderstaande gesprek is de uitgewerkte versie van de digitale versie.
Centralist: “Koninklijke Marechaussee goeiedag”
[verdachte] : “uh.... Goeiemiddag uh... Ik had een vraagje. Uhm... zaterdag zou er een
oom van mij moeten komen...”
Centralist: “Ja”
[verdachte] : “Maar uhm... Ik kan hem gewoon niet bereiken.”
Centralist: “Naar Nederland?"
[verdachte] : “Ja naar Nederland vanaf Paramaribo naar Nederland.”
Centralist: “Op welke luchthaven zou hij aankomen?”
[verdachte] : “Schiphol en de aankomst zou zaterdag zijn.”
Centralist: “En u heeft geen contact met hem gehad?”
[verdachte] : “Nee ik heb hem niet kunnen contacten in ieder geval.”
Centralist: “Ok”
[verdachte] : “Ik heb wel wat naamgegevens uh... als u dat uh...”
Centralist: “Wat is zijn achternaam?”
[verdachte] : “ [koerier] "
Centralist: “Kunt u dat spellen?”
[verdachte] : “ [koerier] ...”
Centralist: “Ja”
[verdachte] : “ [koerier] "
Centralist: “ok. En zijn voorletter?”
[verdachte] : “ [koerier] ”
Centralist: “En zijn geboortejaar?”
[verdachte] : “1964”
Centralist: “Kijken of ik iets kan vinden. Wanneer zou hij aankomen?"
[verdachte] : “Zaterdag maar hij is vrijdag van daar gevlogen en hij zou zaterdag
gewoon aan moeten komen.”
Centralist: “Even kijken hoor. Ik zie hier dat hij is aangehouden. Meer kan ik u niet
mededelen. Dan zou u echt moeten wachten tot hij contact met u opneemt
of als hij een advocaat heeft dat die dan contact met u opneemt.”
[verdachte] : “Dat hij is aangehouden?”
Centralist: “Ja”
[verdachte] : “En waar is hij aangehouden?"
Centralist: “Meer kan ik u niet vertellen”
[verdachte] : “Maar op Schiphol zelf? of uh...”
Centralist: “Sorry maar meer kan ik u niet vertellen u moet echt wachten totdat er
contact met u wordt opgenomen als hij dat wil. Hij heeft sowieso recht op
een telefoontje”
[verdachte] : “Ja”
Centralist: “Wellicht dat hij dan naar u belt of naar zijn advocaat dat er dan contact
met u opgenomen kan worden”
[verdachte] : “uhm... ok maar het is dus wel echt [koerier] ?”
Centralist: “Sorry wat zegt u?”
[verdachte] : “Het is wel de persoon [koerier] ”
Centralist: “Het is de persoon waar u voor belt”
[verdachte] : “Het is dus wel zeker [koerier] . Niet dat er een tweede [koerier] of
zo vliegt.”
Centralist: “Nee nee”
[verdachte] : “Ok nee is goed dan weet ik voldoende. Ik weet niet wat ik kan doen. Ik
moet maar afwachten dan.”
Centralist: “Ja afwachten inderdaad.”
[verdachte] : “Ok nee is goed bedankt. Dag”
Centralist: “Ok geen probleem fijne dag”
[verdachte] : “Dank u wel”
STEMHERKENNING
Ik, [verbalisant 15] , heb tweemaal een verhoor afgenomen bij [verdachte] en het opgenomen gesprek beluisterd. Ik hoorde een vrouwenstem in het opgenomen gesprek die sterke gelijkenis vertoonde met de stem van [verdachte] .
12.
Een proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] , doorgenummerde pagina’s 183 tot en met 185.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 1 oktober 2019 werd er een telefoon van het merk Samsung SM-N950F bij verdachte [verdachte] inbeslaggenomen. Ik, verbalisant, heb de gegevens die in de Samsung stonden geanalyseerd. In de applicatie Galerij trof ik een foto aan van een ticket die te naam was gesteld van [koerier] . Het ticket voor [koerier] was geldig voor een vlucht van Amsterdam naar Paramaribo op 31 augustus 2019 met vluchtnummer [vlucht 2] en voor een vlucht van Paramaribo naar Amsterdam op 14 september 2019 met vluchtnummer [vlucht 1] . Ik zag dat deze foto op 30 augustus 2019 omstreeks 14.51 uur was genomen.
13.
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] , doorgenummerde pagina’s 172 tot en met 176.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisant:
Op 21 september 2019 werd de verdachte [koerier] op de luchthaven Schiphol aangehouden terzake van de invoer van verdovende middelen uit Suriname ( [vlucht 1] ). Gedurende een observatie werd waargenomen dat [koerier] door twee mannen en een onbekende vrouw werd opgewacht. Bij het opsporingsonderzoek werd de identiteit vastgesteld van de onbekende vrouw die op 21 september 2019 op Schiphol was. Het bleek te gaan om [verdachte] . Zij werd aangehouden op 1 oktober 2019. Tijdens de doorzoeking van haar huis zijn er drie notities gevonden met allerlei bedragen in combinatie met namen. Op één van de notities staat “€500,- aan [naam 5] ”. Uit onderzoek blijkt dat [naam 5] de bijnaam is van [medeverdachte 1] .
14.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 15] , doorgenummerde pagina’s 423 tot en met 437.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 oktober 2019 afgelegde verklaring van
de verdachte [verdachte]:
Ik werk op Schiphol als passenger assist floormanager. U vraagt mij van wie het mobiele telefoonnummer + [telefoonnummer 2] is. Dat is mijn telesur nummer. Ik was op 21 september 2019 op Schiphol. [naam 5] kwam naar mij toe. Ik zag [naam 5] toen voor de tweede keer. Hij was met zijn zoon. Ik heb met die zoon gepraat. Toen kwam degene die [naam 5] kwam ophalen. Deze meneer had een koffer, een trolley als bagage. Hij had een felle kleur hemd aan. Toen gingen wij weg. Ik ben meegelopen tot aan een winkel die schuin tegenover [winkel 4] zit.
15.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 14 augustus 2019 naar Suriname gegaan. Ik ben op 28 augustus 2019 teruggevlogen. Een goede vriend uit Suriname vroeg mij of ik een envelop wilde meenemen met de naam [naam 5] en zijn telefoonnummer erop, om die vervolgens in Nederland aan deze [naam 5] te geven. In de envelop zaten een vliegticket en 500 euro. Ik heb die 500 euro terug in de envelop gestopt, maar het ticket niet. Ik heb op 31 augustus 2019 met [naam 5] op Schiphol afgesproken om het geld af te geven. Ik heb een foto van dat ticket naar [naam 5] opgestuurd.
Op 21 september 2019 was ik ook op Schiphol. Toen heb ik aan [naam 5] het adres van de ‘ [restaurant 1] ’ gegeven, waar wij ( [naam 5] , zijn zoon en ik) konden afspreken. Ik heb op [naam 5] gewacht. Ik heb hem een paar keer getracht te bellen. Ik heb hierna nog eenmaal geprobeerd contact op te nemen met [naam 5] , maar ik kreeg geen verbinding. U houdt mij voor dat [naam 2] via WhatsApp naar [naam 5] een bericht heeft gestuurd met de boodschap dat ik op hem aan het wachten was. Ik ben die dame waar hij over sprak.
De vriend die mij dat ticket had gegeven, vroeg mij om op 23 september 2019 te bellen naar de Koninklijke Marechaussee op Schiphol. Ik werkte immers al sinds mijn achttiende op Schiphol dus ik weet hoe het daar gaat. Ik moest erachter komen of [koerier] was aangehouden. Ik heb mij uitgegeven als familie, omdat ik anders geen informatie zou hebben gekregen.
U, jongste raadsheer, geeft mij te kennen dat mijn telefoon in beslag is genomen en dat daarop veel foto’s zijn aangetroffen van paspoorten van niet-familieleden. U zegt dat de foto van [koerier] op mijn telefoon is aangetroffen. Ik kan daarover het volgende zeggen. Ik regel tickets voor mensen, omdat ik goede contacten heb met reisbureaus.
16.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 15] , doorgenummerde pagina’s 463 tot en met 474.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 november 2019 afgelegde verklaring van
de verdachte [verdachte]:
Iemand uit Suriname had mij gevraagd om te informeren wat er met meneer [koerier] aan de hand was en waar hij was. Ik heb naar de Marechaussee gebeld. Ik heb toen gehoord dat hij was aangehouden. Ik heb dat toen weer teruggekoppeld. Ik heb gezegd dat hij was aangehouden.
17.
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 23 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 17] , doorgenummerde pagina’s 291 tot en met 315.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 september 2019 afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
Ik ben met mijn zoon [medeverdachte 2] op 21 september 2019 naar Schiphol gegaan. Iemand had namelijk aan mij gevraagd: “ [naam 5] , kun je iemand ophalen?”. [naam 5] is mijn bijnaam. We zouden hem om 12 uur gaan ophalen en hem rond 1 uur afzetten. We zouden er wat geld voor krijgen. [medeverdachte 2] heeft voor mij op internet gekeken en zei dat het vliegtuig om 12 uur zou landden. Wij kwamen om kwart voor 12 op Schiphol aan. Ik heb daar een dame gezien die ik kende. We hebben een babbeltje gemaakt. Toen die gozer naar buiten kwam, had hij een blouse aan. Ik ken hem als [naam 4] . Hij had als bagage een koffertje in zijn bezit. Wij zijn met zijn drieën weggelopen. Die dame was ook meegelopen. U houdt mij een in mijn telefoon aangetroffen WhatsApp-gesprek met de contactpersoon [naam 2] voor. [naam 2] woont in Suriname.
[naam 2] en [naam 3] zijn de boosdoeners. Ik wist dat [naam 2] in de drugs zat. [naam 3] werkt op de luchthaven. Zij was de persoon die bij mij op de luchthaven was en plotseling verdween. Ik weet niet hoe zij echt heet.
[naam 2] heeft aan mij gevraagd of ik [naam 4] de 31e [het hof begrijpt: 31 augustus 2019] wilde wegbrengen naar Schiphol. [naam 2] heeft toen het nummer van [naam 3] aan mij gegeven. Ik heb haar nummer onder ‘ [naam 3] ’ in mijn telefoon opgeslagen. Op 31 augustus 2019 ben ik samen met [medeverdachte 2] naar Schiphol gereden. Wij moesten [naam 4] afzetten. Hij ging naar Suriname. Op de dag dat ik [naam 4] ging brengen heb ik [naam 3] ontmoet. Zij stuurde een sms’je met ‘Ik sta bij 30 of 31, incheckbalie’. Toen heeft [naam 3] het ticket naar mijn telefoon gestuurd. Het ticket dat op mijn telefoon terecht is gekomen was van [naam 4] . Er staat [koerier] op. Toen heb ik het ticket naar [naam 4] doorgestuurd. [naam 4] heeft met zijn eigen telefoon ingecheckt. [naam 3] heeft mij bij de balie 30 of 31 honderd euro betaald. Zij gaf [naam 4] ook nog geld mee. [naam 4] had [naar het hof begrijpt: een foto van] zijn paspoort naar mij gestuurd. Het zou kunnen dat ik het paspoort heb doorgestuurd naar iemand die vervolgens een ticket voor [naam 4] heeft geboekt en dat ticket vervolgens naar mij heeft gestuurd en dat ik dat ticket weer heb gestuurd naar [naam 4] .
[naam 3] heeft ons op 21 september 2019 op haar telefoon een adres laten zien. Zij zei dat wij moesten stoppen bij een [restaurant 2] of een [restaurant 3] . Daar moesten wij [naam 4] afzetten. Wij zouden [naam 3] daar ontmoeten. Zij zou daar met haar eigen auto naartoe komen. Daarna zouden wij geld pakken en pleiten [gaan]. U houdt mij voor dat [naam 2] mij in een WhatsApp-gesprek vraagt: “Die dame wacht op jullie”. Ja, daar bedoelde hij [naam 3] mee. [naam 2] heeft mij verteld dat [naam 3] laatst in Suriname was.
18.
Een proces-verbaal van 24 september 2019, opgemaakt door mr. G.D. de Jong, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, doorgenummerde pagina’s 330 tot en met 332.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 september 2019 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1] :
U vraagt mij wie mij heeft gevraagd deze persoon op te halen op Schiphol. Een mevrouw uit Suriname en [naam 2] , die ook uit Suriname komt. Zij vroegen mij om die man op te halen. Die mevrouw uit Suriname was de vrouw die ook op Schiphol was. Het ticket was natuurlijk op haar telefoon en zij heeft het naar mij gestuurd. Ik had voor het brengen al 100 euro gekregen en voor het ophalen zou ik ook 100 euro krijgen.
19.
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 9 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 17] en [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 333 tot en met 342.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 oktober 2019 afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
De vrouw die bij ons op de luchthaven Schiphol was toen ik [naam 4] kwam brengen heeft mij die dag gebeld. Dit contact ging over het ticket dat hij op zou moeten komen halen en over de dag dat [naam 4] zou arriveren. Wij hebben elkaar toen op de airport ontmoet, ergens bij een balierij. [naam 4] , ik en zij hebben elkaar toen gesproken. Toen kreeg ik van haar het ticket op mijn telefoon.
20.
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] , doorgenummerde pagina’s 115 tot en met 116.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisant:
Op 21 september 2019 werd [medeverdachte 2] aangehouden. Er werd die dag een mobiele telefoon van het merk Samsung bij hem aangetroffen. Die telefoon is in beslag genomen. Bij de analyse van de gegevens uit die telefoon is het volgende vastgesteld.
Google MapsAls laatste drie adressen waren ingevoerd:
- [adres 2] ;
- Schiphol P1 Kort Parkeren;
- Amsterdam Airport Schiphol.
Nader onderzoek in open bronnen toonde aan dat er op het adres [adres 2] te Amsterdam een [plek] is gevestigd met onder andere de restaurants [restaurant 1] en [restaurant 3] .
21.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 18] (doorgenummerde paginanummers 60 tot en met 66 van een los in het dossier opgenomen proces-verbaal).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 oktober 2019 afgelegde verklaring van
[koerier]:
Ik heb een foto van mijn paspoort gemaakt en deze per WhatsApp naar [naam 5] gestuurd. Hij wilde ‘de mensen’ laten zien wie er ging komen. Later belde [naam 5] mij terug en zei dat die man in Suriname in de organisatie het goed vond en dat zij gingen kijken of ik kon komen. De mensen in Suriname hebben het ticket geboekt. [naam 5] heeft een foto van het ticket gestuurd via WA [het hof begrijpt: WhatsApp] en daarmee heb ik ingecheckt. Mijn reis naar Suriname ben ik op 31 augustus 2019 aangevangen. Ik ben opgehaald door [naam 5] en zijn zoon. Zij hebben mij in een auto naar Schiphol gebracht. In de auto hebben [naam 5] en ik nogmaals het plan van de drugssmokkel besproken. De zoon zat erbij en zat achter het stuur. Op Schiphol moest ik wachten, omdat [naam 5] een vrouw moest ontmoeten. Ik heb [naam 5] daar met een vrouw gezien. Zij had een uniform aan, ik denk van Schiphol zelf. Ik ben naar Suriname gegaan en ben opgehaald door een man die zich als [naam 2] voorstelde. Twee dagen voor 14 september 2019 – de dag van vertrek – kwam [naam 2] en heeft mij verteld hoe wij het gingen doen. Op de dag dat ik moest vertrekken kwam [naam 2] zeggen dat het niet doorging; ik moest een week wachten. [naam 2] heeft het ticket omgeboekt. Op 20 september 2019 kwam hij en ben ik in de auto gestapt. Ik heb mijn toilettas in de bruine koffer gedaan die hij bij zich had en in de auto lag. Wij zijn richting de airport gereden. Daar zei [naam 2] mij dat ik moest gaan inchecken met de bruine koffer. [naam 2] zei dat [naam 5] mij zou ophalen. Ik ben op Schiphol naar de band gegaan. Ik heb de koffer gepakt en ben naar buiten gegaan. Ik kwam de deuren uit met een trolley en de koffer. Ik zag [naam 5] en zijn zoon staan. Er stond ook een vrouw bij. Ik sloeg links af en [naam 5] liep achter mij aan en zei: ‘ga rechtdoor’. Ik zag [naam 5] en de zoon. De vrouw heb ik niet direct meer gezien. Toen wij op de parkeerplaats naar de auto liepen werden wij aangehouden.
22.
Een proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] , doorgenummerde pagina’s 193 tot en met 217.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisant:
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik was bij [verdachte] . Van dit nummer zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd. Bij de analyse van die gegevens kwam naar voren dat dit telefoonnummer contact heeft gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , een nummer van een mobiele telefoon die bij [medeverdachte 1] in beslag is genomen, en wel als volgt:
datum duur centrale partij wederpartij
30-08-2019 14.47 202 [telefoonnummer 2] [telefoonnummer 4]
15-09-2019 11.52 72 [telefoonnummer 2]
21-09-2019 14.35 1 [telefoonnummer 2] [telefoonnummer 4]
21-09-2019 14.36 2 [telefoonnummer 2]
21-09-2019 14.40 1 [telefoonnummer 2] [telefoonnummer 4]
21-09-2019 14.43 0 [telefoonnummer 2]
22-09-2019 13.58 3 [telefoonnummer 2] [telefoonnummer 4]
22-09-2019 13.59 1 [telefoonnummer 2]
Bij die analyse kwam verder naar voren dat het nummer [telefoonnummer 2] op 21 september 2019 om 14.07 uur een mast aanstraalde op de luchthaven Schiphol.
Bij die analyse kwam voorts naar voren dat het nummer [telefoonnummer 2] op 21 september 2019 om 14.32 uur werd gebeld door het nummer van [moeder] , de moeder van [verdachte] . Daarbij en bij het genoemde telefoonverkeer dat die dag om 14.35, 14.36, 14.40 en 14.43 uur plaatsvond, straalde het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een telefoonmast aan gelegen aan de [adres 3] . Deze mast bevindt zich hemelsbreed 680 meter van het adres [adres 2] te Amsterdam.
23.
Een proces-verbaal van 11 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 94 tot en met 98:
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisant:
Op 21-09-2019 omstreeks 13:30 uur ontving de ELDB een telefonische melding van de Douane inhoudende dat er vermoedelijk verdovende middelen waren aangetroffen in een koffer afkomstig van de [vlucht met nummer] [vlucht 1] vanuit Paramaribo met bestemming Amsterdam welke op naam was gesteld van [koerier] .
Naar aanleiding van vorenstaande is door de ELDB met behulp van CTR een observatie gestart, met het doel de mogelijke afhalers en/of opdrachtgevers te onderkennen.
Op 23 september 2019 werden de beschikbare beelden door personeel van de CTR overgedragen aan het onderzoeksteam.
Bevindingen camerabeelden
Ik zag dat de beelden waren voorzien van een datum/tijdregistratie.
Ik, verbalisant, heb gebruik gemaakt van de termen BE1, BE2, BE3 en BE4 om de vrouwelijke en mannelijke personen aan te duiden.
BE1 bleek later te zijn: [koerier] .
BE2 bleek later te zijn: [medeverdachte 1] .
BE3 bleek later te zijn: [medeverdachte 2] .
BE4 bleek later te zijn: [verdachte] .
Om 21 september 2019 te 13:53:30 uur is te zien dat B2, B3 en B4 staan te wachten voor de [café] van aankomst[hal] 4 op de luchthaven Schiphol.
Om 21 september 2019 te 13:55:00 uur is te zien dat B2, B3 en B4 nog steeds staan te wachten voor de [café] van aankomst[hal] 4 op de luchthaven Schiphol.
Om 21 september 2019 te 13:56:16 uur is te zien dat B2, B3 en B4 nog steeds staan te wachten voor de [café] van aankomst[hal] 4 op de luchthaven Schiphol. B2 en B4 kijken meerdere malen naar de schuifdeur.
Om 21 september 2019 te 14:09:08 uur is te zien dat B4 het parkeerdek P1 van de luchthaven Schiphol oploopt.
Om 21 september 2019 te 14:17:00 uur is te zien dat een VW Polo met kenteken [kenteken] , in gebruik bij B4, de parkeergarage van de luchthaven Schiphol verlaat.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hiertoe is door de verdediging een alternatief scenario aangedragen. Dit alternatieve scenario houdt naar de kern genomen in dat de verdachte niets te maken heeft gehad met de drugsinvoer en dat zij als ‘katvanger’ is gebruikt in plaats van dat zij lid is geweest van een op drugsinvoer gerichte criminele organisatie. Het overhandigen van geld op Schiphol aan [medeverdachte 1] op 31 augustus 2019 en het bellen naar de Koninklijke Marechaussee op 23 september 2019 zijn gedragingen die moeten worden beschouwd als vriendendiensten, zonder dat de verdachte er daarbij op enig moment wetenschap van had dat zij ongewild betrokken was bij drugssmokkel. Feiten en omstandigheden die in het licht van het dossier mogelijk als ‘verdacht’ zouden kunnen worden beschouwd, berusten op puur toeval. Nu dit alternatieve scenario niet door de bewijsmiddelen wordt weerlegd kan deze door het hof niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Daarnaast is door de raadsvrouw gesteld dat zelfs indien het hof het alternatieve scenario van de verdachte niet zou volgen, er onvoldoende bewijs voorhanden is om haar te kunnen veroordelen voor het medeplegen van drugssmokkel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof dat:
- [koerier] op 21 september 2019 op Schiphol als koerier een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd;
- [medeverdachte 1] een organiserende en logistieke rol heeft gehad bij die cocaïne invoer en daarbij heeft samengewerkt met de in Suriname wonende ‘ [naam 2] ’;
- [medeverdachte 1] daarbij van ‘ [naam 2] ’ het verzoek heeft gekregen [koerier] naar Schiphol te brengen;
- [medeverdachte 1] daarop (samen met zijn zoon) [koerier] op 31 augustus 2019 heeft opgehaald en op weg naar Schiphol met [koerier] over de gang van zaken rondom de drugsinvoer heeft gesproken;
- de verdachte die dag, kort voor het vertrek van laatstgenoemde, [medeverdachte 1] heeft gebeld en met hem heeft gesproken over het ophalen van het ticket van [koerier] en over de dag dat deze [weer] zou arriveren;
- de verdachte op 31 augustus 2019 vervolgens op Schiphol een ontmoeting met [medeverdachte 1] en [koerier] gehad;
- de verdachte toen het op naam van [koerier] gestelde ticket vanaf haar telefoon naar die van [medeverdachte 1] heeft gestuurd, waarop laatstgenoemde het ticket heeft doorgestuurd naar het toestel van [koerier] , waarna [koerier] met dat ticket heeft ingecheckt;
- de verdachte daar voorts [medeverdachte 1] een geldbedrag heeft overhandigd, zulks op verzoek van een persoon uit Suriname;
- de verdachte bij die ontmoeting ook een geldbedrag aan [koerier] heeft overhandigd;
- [koerier] vervolgens naar Suriname is gereisd en daar is opgevangen door ‘ [naam 2] ’ die in Suriname alles rondom die drugsinvoer heeft geregeld;
- [medeverdachte 1] van ‘ [naam 2] ’ én de verdachte het verzoek heeft gekregen om [koerier] op 21 september 2019 op Schiphol op te halen;
- de verdachte op 21 september 2019 samen met [medeverdachte 1] en zijn zoon in aankomsthal 4 geruime tijd heeft gewacht op de aankomst van [koerier] ;
- de verdachte, na aankomst van [koerier] , met [medeverdachte 1] en zijn zoon met dan wel achter [koerier] (aan) naar Schiphol Plaza is gelopen;
- de verdachte daarbij [medeverdachte 1] en zijn zoon heeft geïnstrueerd om [koerier] naar de [restaurant 1] op de [plek] aan de [adres 2] in Amsterdam te brengen en hen het adres daarvan heeft gegeven;
- het de bedoeling was dat [medeverdachte 1] en zijn zoon daar (i) de verdachte weer zouden ontmoeten, (ii) [koerier] aan haar zouden overdragen en (iii) door de verdachte betaald zouden krijgen voor het op Schiphol afhalen van [koerier] ;
- [medeverdachte 1] en zijn zoon vervolgens samen met [koerier] naar hun auto zijn gelopen, alwaar zij te 14.10 uur zijn aangehouden;
- de verdachte naar haar eigen auto is gelopen en om 14.17 uur vanaf de luchthaven Schiphol naar de [plek] aan de [adres 2] is gereden;
- de verdachte vanaf 14.32 uur vele malen op diverse manieren (verwoede) pogingen heeft gedaan om in contact te komen met [medeverdachte 1] die, vanwege diens aanhouding, niet op de [plek] is komen opdagen;
- ‘ [naam 2] ’, drie minuten nadat de verdachte had geconstateerd dat de [medeverdachte 1] zijn telefoon niet opnam, ook meerdere malen contact met [medeverdachte 1] is begonnen te zoeken;
- ‘ [naam 2] ’, drie minuten nadat de verdachte richting [medeverdachte 1] had gecommuniceerd dat hij er allang had moeten zijn, aan [medeverdachte 1] liet weten dat de verdachte op [medeverdachte 1] aan het wachten was;
- de verdachte zich op 23 september 2019, op verzoek van de persoon in Suriname die haar ook al had verzocht om een geldbedrag aan [medeverdachte 1] te overhandigen, telefonisch in verbinding heeft gesteld met de Koninklijke Marechaussee en navraag heeft gedaan naar het welbevinden en de aanhouding van [koerier] , terwijl zij daarbij valselijk heeft voorgewend dat [koerier] haar oom was en
- de verdachte van de aldus verkregen informatie rondom de aanhouding van [koerier] een terugkoppeling heeft gegeven aan de persoon in Suriname.
Aan dit alles voegt het hof toe dat het naar zijn oordeel niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die ‘ [naam 2] ’ er op 31 augustus 2019 kort na 14.30 uur op enigerlei wijze van op de hoogte heeft gesteld dat [medeverdachte 1] niet op de afspraak op [plek] was verschenen. ‘ [naam 2] ’ kan dit immers niet te horen hebben gekregen van [medeverdachte 1] of diens zoon, omdat zij inmiddels waren aangehouden, terwijl er geen enkele reden is om te denken dat ook anderen weet hebben gehad van de afgesproken ontmoeting.
Het hof is van oordeel dat voorgaande vaststellingen, in onderling verband bezien, redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat de verdachte zich opzettelijk en in nauwe en bewuste samenwerking met ‘ [naam 2] ’ en [medeverdachte 1] in volle bewustzijn heeft bezig gehouden met het realiseren en afhandelen het door [koerier] uitgevoerde drugstransport én daarbij een regisserende en organisatorische rol heeft gespeeld door (onder meer) anderen opdrachten te geven, [koerier] via [medeverdachte 1] te voorzien van een ticket en andere voor hun bijdrage aan het transport te betalen. Hieruit spreekt dat het hof (in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd) geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] , voor zover tot het bewijs gebezigd, te twijfelen. De (alternatieve) lezing van de verdachte is met evengenoemde, onontkoombare conclusie in tegenspraak en moet reeds om die reden als niet aannemelijk geworden terzijde worden geschoven. Voorts wordt daarom het tot vrijspraak strekkende verweer in beide onderdelen verworpen.
Ondertekend door mr. J.W.P. van Heusden op 2 december 2020.